ECLI:NL:HR:2016:1226

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
16/01972
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens overschrijding van de beroepstermijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2016 uitspraak gedaan over een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de ten aanzien van de belanghebbende geheven leges, waarbij de belanghebbende in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend, aangezien het beroepschrift pas op 13 april 2016 ter griffie van de Hoge Raad was ontvangen, terwijl de termijn van zes weken, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op 6 april 2016 was verstreken. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht om de niet-ontvankelijkheid te weerleggen. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17 juni 2016
Nr. 16/01972
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 24 februari 2016, nr. BK‑15/00279, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 14/9812) betreffende de ten aanzien van belanghebbende geheven leges.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Blijkens een door de griffier van Het Hof op de uitspraak van het Hof gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen verzonden op 24 februari 2016.
Blijkens een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 13 april 2016 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 6 april 2016. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 15 april 2016 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 9 mei 2016 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.