In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad had op 23 december 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep van de belanghebbende tegen een beslissing van de Rechtbank Noord-Nederland, die betrekking had op een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet konden leiden tot cassatie. Dit was omdat het cassatieberoep niet was ingesteld op basis van schending of verkeerde toepassing van de relevante bepalingen van de Wet WIA. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan een van de partijen zijn opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.