ECLI:NL:HR:2016:1155

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
15/04374
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overdrachtsbelasting en proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een geschil over een door belanghebbende voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting na de verkrijging van een onroerende zaak op 1 juni 2011. Belanghebbende heeft op 4 juli 2011 aangifte gedaan en bezwaar gemaakt tegen het voldane bedrag. De Inspecteur heeft het bezwaar op 7 juni 2012 ongegrond verklaard, waarbij hij oordeelde dat belanghebbende niet in aanmerking kwam voor een dwangsom.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd, terwijl de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest met nummer 15/04352. Tevens heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, en is openbaar uitgesproken op 10 juni 2016.

Uitspraak

10 juni 2016
Nr. 15/04374
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 11 augustus 2015, nr. 14/00091, op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. AWB 12/3359) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Nu dit geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft op 1 juni 2011 de eigendom verkregen van een onroerende zaak. Te dier zake heeft hij op 4 juli 2011 op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan.
2.1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het op deze aangifte voldane bedrag.
2.1.3.
Vervolgens heeft tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur een uitgebreide schriftelijke en mondelinge gedachtewisseling plaatsgevonden.
2.2.
Bij uitspraak van 7 juni 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij heeft hij op grond van het bepaalde in artikel 4:18 Awb, beslist dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor toekenning van een dwangsom in de zin van artikel 4:17 e.v. Awb.
2.3.
De middelen slagen op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 15/04352 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2016.