ECLI:NL:HR:2016:1132

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
15/00421
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van beroep in belastingkwestie en griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 15/00421. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Belanghebbende had op 28 april 2011 de eigendom verkregen van een onroerende zaak en had op 8 juni 2011 een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan. Na bezwaar tegen dit bedrag, dat door de Inspecteur ongegrond werd verklaard, heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn beroep in cassatie, omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. De griffier had belanghebbende op 15 april 2015 en 1 juni 2015 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar belanghebbende heeft hier geen gehoor aan gegeven. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep in cassatie van belanghebbende op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

Daarnaast heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën gegrond verklaard. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, en is openbaar uitgesproken op 10 juni 2016.

Uitspraak

10 juni 2016
Nr. 15/00421
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 19 december 2014, nr. 13/01138, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 12/4090) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.

1.Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft op 28 april 2011 de eigendom verkregen van een onroerende zaak. Te dier zake heeft zij op 8 juni 2011 op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan.
2.1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het op deze aangifte voldane bedrag.
2.1.3.
Vervolgens heeft tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur een uitgebreide schriftelijke en mondelinge gedachtewisseling plaatsgevonden.
2.2.
Bij uitspraak van 29 juni 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij heeft hij op grond van het bepaalde in artikel 4:18 Awb, beslist dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor toekenning van een dwangsom in de zin van artikel 4:17 e.v. Awb.
3 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van belanghebbende
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 15 april 2015, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgehaald op de afhaallocatie, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 1 juni 2015, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgehaald op de afhaallocatie, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Het beroep in cassatie van belanghebbende moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet‑ontvankelijk worden verklaard.

4.Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 15/00425 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

5.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende niet-ontvankelijk,
verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2016.