ECLI:NL:HR:2016:1128

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
15/00418
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overdrachtsbelasting en toekenning dwangsom

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het beroep in cassatie was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Hof van 19 december 2014, die betrekking had op een geschil over een door belanghebbenden voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting. De belanghebbenden, die op 11 mei 2011 de eigendom van een onroerende zaak verkregen, hadden op 17 juni 2011 op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan en hiertegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond, waarbij hij oordeelde dat de belanghebbenden niet in aanmerking kwamen voor een dwangsom.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die eerder had geoordeeld over de aangifte en het bezwaar van de belanghebbenden. De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde op de gronden die waren vermeld in een eerder arrest in een andere zaak, nummer 15/00425. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 10 juni 2016.

Uitspraak

10 juni 2016
Nr. 15/00418
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s‑Hertogenboschvan 19 december 2014, nrs. 13/01140 en 13/01141, op het hoger beroep van
[X1] en [X2]te
[Z](hierna: belanghebbenden) tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. AWB 12/3424 en 12/3426) betreffende een door belanghebbenden op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbenden hebben op 11 mei 2011 de eigendom verkregen van een onroerende zaak. Te dier zake hebben zij op 17 juni 2011 op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan.
2.1.2.
Belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen het op deze aangifte voldane bedrag.
2.1.3.
Vervolgens heeft tussen de gemachtigde van belanghebbenden en de Inspecteur een uitgebreide schriftelijke en mondelinge gedachtewisseling plaatsgevonden.
2.2.
Bij uitspraak van 29 juni 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij heeft hij op grond van het bepaalde in artikel 4:18 Awb, beslist dat belanghebbenden niet in aanmerking komen voor toekenning van een dwangsom in de zin van artikel 4:17 e.v. Awb.
2.3.
Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 15/00425 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2016.