In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [Z] tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 november 2015, nr. 14/5655 WAO. De Centrale Raad had eerder een beslissing genomen in het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 14/1366) met betrekking tot een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat was genomen op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van de Centrale Raad.
De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en vastgesteld dat het cassatieberoep niet was ingesteld ter zake van schending of verkeerde toepassing van de relevante bepalingen van de WAO. Hierdoor konden de klachten niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in stand bleef.