ECLI:NL:HR:2016:1051

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
15/05731
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 november 2015, nr. 14/00779. Dit hoger beroep was ingesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 13/7749) die betrekking had op een opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. Het College heeft een middel voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de belanghebbende een verweerschrift heeft ingediend.

De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet kan leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit oordeel is in lijn met eerdere uitspraken, waaronder HR 26 februari 2016, nr. 15/03528.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 3 juni 2016 door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren. Tevens is er een griffierecht van € 497 opgelegd aan het College.

Uitspraak

3 juni 2016
Nr. 15/05731
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam(hierna: het College) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 5 november 2015, nr. 14/00779, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 13/7749) betreffende de aan
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam.

1.Geding in cassatie

Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 26 februari 2016, nr. 15/03528, ECLI:NL:HR:2016:316, BNB 2016/79).

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam wordt een griffierecht geheven van € 497.