ECLI:NL:HR:2016:1050

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
15/05730
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 november 2015, nr. 15/00112. Dit hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 13/5763) betreffende een opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam. De Hoge Raad heeft op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 15/05730.

Het College heeft in cassatie een middel voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad concludeert dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwijst hierbij naar een eerdere uitspraak van 26 februari 2016, nr. 15/03528.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en oordeelt dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 3 juni 2016. Van het College wordt een griffierecht geheven van € 497.

Uitspraak

3 juni 2016
Nr. 15/05730
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam(hierna: het College) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 5 november 2015, nr. 15/00112, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 13/5763) betreffende de aan
[X]te
[Z]opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam.

1.Geding in cassatie

Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 26 februari 2016, nr. 15/03528, ECLI:NL:HR:2016:316, BNB 2016/79).

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam wordt een griffierecht geheven van € 497.