In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, een persoon uit Suriname, tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een hoger beroep dat was ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, in het kader van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep had op 1 september 2015 uitspraak gedaan in deze kwestie, met nummers 14/3788 WWB en 14/5772 WWB, en de Rechtbank Rotterdam had eerder in 2014 een uitspraak gedaan (nr. 13/6220).
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, en is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.