ECLI:NL:HR:2016:1044

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
15/04590
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft verzoeken om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 26 augustus 2015, betrof de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had in deze zaken geoordeeld over de verzoeken van belanghebbende om schadevergoeding.

Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten aangevoerd tegen de uitspraak van het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft deze klachten beoordeeld en geconcludeerd dat zij niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 123 door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt teruggegeven, aangezien er reeds griffierecht is geheven in de hoofdzaken.

Uitspraak

3 juni 2016
Nr. 15/04590
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 26 augustus 2015, nrs. BK 14/01422 en BK 14/01423, op de hoger beroepen van belanghebbende tegen uitspraken van de Rechtbank Den Haag (nrs. AWB 11/4482-isv en AWB 11/4483-isv) betreffende verzoeken van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 123 wordt door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven, omdat in cassatie tegen de uitspraken van het Hof in de hoofdzaken door de Griffier van de Hoge Raad reeds griffierecht is geheven.