ECLI:NL:HR:2016:1041

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
15/03704
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over watersysteemheffing en navorderingsaanslagen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de watersysteemheffing die door het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland aan belanghebbende was opgelegd voor de jaren 2013 en 2014. De belanghebbende had tegen de aanslagen bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar verklaarde deze bezwaren ongegrond. Hierna volgde een hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag, dat de uitspraak van de rechtbank bevestigde. De belanghebbende stelde in cassatie dat de aanslagen als navorderingsaanslagen moesten worden beschouwd, omdat de heffingsambtenaar op de hoogte was van feiten die aanleiding gaven tot deze aanslagen.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van navorderingsaanslagen. De Raad benadrukte dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om de aanslagen voor ingezetenen en eigenaren op één aanslagbiljet te verenigen. De keuze om deze aanslagen afzonderlijk op te leggen, maakt de laatst bekendgemaakte aanslag niet automatisch een navorderingsaanslag. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en de proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

3 juni 2016
nr. 15/03704
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 1 juli 2015, nrs. BK‑15/00147 en BK‑15/00148, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 14/2956 en SGR 14/4447) betreffende aanslagen die de heffingsambtenaar van het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (hierna: de heffingsambtenaar) belanghebbende heeft opgelegd met betrekking tot de jaren 2013 en 2014. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 24 maart 2016 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
De heffingsambtenaar heeft – voor zover in cassatie aan de orde – belanghebbende de navolgende aanslagen opgelegd:
Dag-tekening
Soort belasting
Periode
Heffings-maatstaf
Tarief
Bedrag
i
31 maart 2013
Watersysteem-heffing ingezetenen
1 januari 2013
Woonruimte
€ 90,40
€ 90,40
ii
31 oktober 2013
Watersysteem-heffing eigenaren
1 januari 2013
WOZ-waarde € 745.000
0,017500%
€ 130,38
iii
31 maart 2014
Watersysteem-heffing ingezetenen
1 januari 2014
Woonruimte
€ 97,63
€ 97,63
iv
30 april 2014
Watersysteem-heffing eigenaren
1 januari 2014
WOZ-waarde € 680.000
0,02150%
€ 146,20
2.2.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor bij (ii) en (iv) vermelde aanslagen bezwaar gemaakt en, nadat de heffingsambtenaar die bezwaren ongegrond had verklaard, in beroep en in hoger beroep de stelling betrokken dat deze bij (ii) en (iv) vermelde aanslagen – gelet op de hiervoor bij (i) en (iii) genoemde aanslagen – moeten worden beschouwd als navorderingsaanslagen die de heffingsambtenaar heeft opgelegd in verband met een feit dat hem bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn (artikel 16, lid 1, laatste volzin, AWR).
2.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat van navorderingsaanslagen geen sprake is. Daartoe heeft het Hof overwogen dat krachtens artikel 117 van de Waterschapswet onder de naam ‘watersysteemheffing’ vier afzonderlijke belastingen kunnen worden geheven, waaronder een belasting die wordt geheven van ingezetenen en een belasting die wordt geheven van degene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot van een gebouwde onroerende zaak heeft, terwijl degene die, zoals belanghebbende, zowel ingezetene van het desbetreffende waterschap is, als eigenaar van een in het gebied van dat waterschap gelegen woning, deze beide belastingen is verschuldigd.
Voorts, zo overwoog het Hof, is de heffingsambtenaar niet verplicht de aanslagen in de beide belastingen, die wel worden aangeduid als ‘ingezetenenheffing’ of ‘watersysteemheffing ingezetenen’, respectievelijk ‘watersysteemheffing eigenaren’ of ‘watersysteemheffing gebouwd’ op één aanslagbiljet te verenigen. Indien de heffingsambtenaar ervoor kiest de beide aanslagen na elkaar op te leggen en bekend te maken, maakt dat de laatst bekendgemaakte aanslag geen navorderingsaanslag, aldus het Hof.
2.4.
Het tegen dit oordeel gerichte eerste middel faalt op de gronden, vermeld in de onderdelen 5.12 tot en met 5.18 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2.5.
De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, Th. Groeneveld, J. Wortel en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.