Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
31 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 16 april 2015. De zaak betreft een vordering tot onttrekking aan het verkeer van goederen die onder de belanghebbende in beslag waren genomen. De belanghebbende, geboren in 1986, was niet opgeroepen voor de behandeling van deze vordering in de raadkamer, wat in strijd is met artikel 23, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelt dat uit de aan hen toegezonden stukken niet blijkt dat de belanghebbende op de juiste wijze is opgeroepen, waardoor het onderzoek in de raadkamer nietig is. Dit verzuim betreft een wezenlijke grondslag van de raadkamerprocedure, wat leidt tot de vernietiging van de bestreden beschikking. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, zodat de vordering opnieuw kan worden behandeld. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en verwijzing naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en de beschikking vernietigd.