Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
31 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 1 mei 2015 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1952. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat R. de Bree uit 's-Gravenhage. De advocaat heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 31 mei 2016 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting.