Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
27 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekers [verzoeker 1] en [verzoekster 2] tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de toepassing van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechtsvordering (RO) in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verzoekers geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang hebben bij het cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de raadsheren van de Hoge Raad.