ECLI:NL:HR:2015:93

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
14/02018
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake voorbedachte raad bij moord

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1956, was beschuldigd van moord op haar echtgenoot, waarbij zij met voorbedachte raad zou hebben gehandeld. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest en oordeelt dat het Hof zijn oordeel over de bewezenverklaring van voorbedachte raad niet toereikend heeft gemotiveerd. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte voldoende gelegenheid had om na te denken over haar daad, maar de Hoge Raad constateert dat het Hof niets heeft vastgesteld over het tijdsverloop van de handelingen van de verdachte. Dit gebrek aan motivering leidt tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De zaak betreft een ernstige beschuldiging van moord, waarbij de omstandigheden van de daad en de intenties van de verdachte cruciaal zijn voor de beoordeling van de voorbedachte raad.

Uitspraak

20 januari 2015
Strafkamer
nr. 14/02018
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 11 april 2014, nummer 21/006121-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. W.J. Ausma en mr. I.V. Nagelmaker, beiden advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Mr. Ausma heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 19 oktober 2011 tot en met 20 oktober 2011 te Tiel, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] meermalen, met een mes, in het lichaam (borststreek) heeft gestoken en met een hard voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsvoering:
"Verdachte sliep in de nacht van 19 op 20 oktober 2011 in de slaapkamer aan de voorzijde van de woning aan de [a-straat 1] in Tiel (hierna: de slaapkamer van verdachte). Op 20 oktober 2011 om 04.04 uur belt verdachte (vanuit haar woning) naar 112 met de mededeling dat er mensen bij haar in huis zijn, dat ze zich in een andere slaapkamer bevindt dan haar man en dat ze niets meer hoort en geen contact kan krijgen met haar man. Omstreeks 04.08 uur is de politie ter plaatse. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] treffen verdachte aan in de bewuste slaapkamer aan de voorzijde van de woning. Zij draagt op dat moment een slip en een wit T-shirt. In de slaapkamer daarnaast (hierna: de slaapkamer van het slachtoffer) treffen zij liggend op bed een man aan: [slachtoffer], de echtgenoot van verdachte. Zij zien bloed op het bed en op de man zelf en constateren dat de arm koud en stijf aanvoelt. [verbalisant 2] voelt aan de halsslagader dat er geen hartslag is.
[slachtoffer] is omstreeks 04.34 uur overleden. Het 95% betrouwbaarheidsinterval geeft hierbij aan dat een spreiding van 2,8 uren in acht dient te worden gehouden. Het overlijden heeft dus waarschijnlijk tussen 01.44 en 07.24 uur plaatsgevonden, of mogelijk iets later door versnelde afkoeling. Aangezien het slachtoffer om 04.08 uur door een agent is aangetroffen en hij toen al koud en stijf was, heeft het overlijden plaatsgevonden tussen 01.44 en 04.08 uur.
Aan de linkerzijde van het hoofd van [slachtoffer] bevinden zich twee ruwrandige letsels van circa drie centimeter die reikten tot op het schedeldak. In het schedeldak zijn stukjes ijzer (staal) aangetroffen. Het is meer waarschijnlijk dat beide letsels tot stand zijn gekomen door één klap met een voorwerp met twee evenwijdige uitstulpingen (zoals klauwhamer of breekijzer) dan door twee klappen met een voorwerp dat geen uitstulpingen heeft. Midden op achterhoofd bevinden zich een huidkneuzing en een bloeduitstorting. Verder is er een ruwrandig letsel links van het borstbeen en een scherprandige snee in de linkerzijde van de borst van circa 17 centimeter met twee steekkanalen. Ter hoogte van het borstbeen is een scherprandige perforatie met steekkanaal tot in de borstholte, met een perforatie van het hart. In de gevonden steekkanalen zijn zowel hart als linkerlong meermalen geraakt, leidend tot massaal bloedverlies waardoor het overlijden is veroorzaakt. De steekletsels zijn het gevolg van steken met een snijdend voorwerp zoals een of meer messen. Alle genoemde letsels zijn bij leven opgelopen.
Op grond van het bovenstaande staat vast dat de dood van [slachtoffer] tussen 01.44 en 04.08 (het tijdstip waarop hij werd aangetroffen door de politie) is ingetreden en dat dit overlijden gepaard ging met geweld met twee verschillende wapens: 1. een voorwerp met twee evenwijdige uitstulpingen (zoals klauwhamer of breekijzer) en 2. een of meer messen.
Er is veel bloed aangetroffen in de slaapkamer van het slachtoffer: op de deur van de slaapkamer (nabij de deurklink), op de muur direct naast de deur, op de tapijtvloer tussen de deur en het bed, op het tweepersoonsbed (voornamelijk op het dekbed, hoeslaken en hoofdkussen van de rechter slaapplaats en op de houten rand van het voeteneinde). Verder zijn er nog bloedspatten aangetroffen op de kledingkast, het nachtkastje, de muur en het plafond.
Op het hoeslaken (onderlaken) van de linker bedhelft van het tweepersoonsbed in de slaapkamer van verdachte werden verkleuringen aangetroffen die door middel van tetra base positief werden getest als bloed. Dit betreft een bloedvlek op circa 15 cm onder het hoofdkussen.
In de wasmand die op de badkamer stond, werd onder een blauw geruit shirt (het bovenste kledingstuk in de wasmand) een nachthemd (wit, met rode roosachtige motieven) aangetroffen. Op dit nachthemd zijn verkleuringen aangetroffen die door middel van tetra base positief werden getest als bloed. Het betreft diverse contactsporen (dat wil zeggen, bloedsporen die zijn ontstaan doordat het nachthemd in aanraking is gekomen met een bebloed voorwerp). Daarnaast zijn aan de onderzijde van het nachthemd, ter plaatse van de stiknaad tussen de achterzijde en de voorzijde, nog twee sporen aangetroffen: een (niet nader te kwalificeren) bloedspoor en een bloedstolsel. Het DNA van de bemonsteringen van het bloed op het hoeslaken en de bloedsporen aan de onderzijde van het nachthemd, matcht met het DNA van [slachtoffer].
Het nachthemd betreft een aan verdachte toebehorend damesnachthemd dat uitsluitend door haar werd gedragen.
Toen de politieagenten ter plaatse kwamen, stond de voordeur van de woning open. In de woonkamer waren diverse lades van kasten opengetrokken. Verder lag er een tas op zijn kant met daarbij in de nabijheid enkele goederen die vermoedelijk uit die tas kwamen. Er waren geen braaksporen en er was ogenschijnlijk geen vluchtweg gecreëerd. Er zijn -met uitzondering van een foto- geen spullen uit de woning weggenomen.
(...)
Voorbedachte raad
Zoals reeds bij de vaststaande feiten is overwogen, is tegen [slachtoffer] geweld gebruikt met twee verschillende wapens: 1. een voorwerp met twee evenwijdige uitstulpingen (zoals klauwhamer of breekijzer) en 2. een of meer messen.
Ten aanzien van de volgorde waarin de verwondingen zijn toegebracht overweegt de rechtbank het navolgende. Volgens deskundige M. Roos van het NFI zijn de verwondingen aan het hoofd waarschijnlijk eerder toegebracht dan de verwondingen aan het bovenlichaam, gelet op de aangetroffen bloedsporen op het beddengoed en op [slachtoffer]. Omdat de verwondingen in het bovenlichaam waarschijnlijk meer bloedverlies zullen hebben opgeleverd dan de verwonding aan het hoofd, is de afwezigheid van grote(re) bloedsporen op het hoeslaken bij het hoofdkussen iets waarschijnlijker als er op dat moment nog geen verwondingen aan het bovenlichaam waren.
Er zijn twee scenario's denkbaar:
1. Verdachte is met de twee wapens naar [slachtoffer] toe gegaan en heeft hem eerst een klap op het hoofd gegeven en vervolgens met een mes meerdere malen gestoken.
2. Verdachte is met één wapen naar [slachtoffer] toe gegaan en heeft hem een klap op het hoofd gegeven. Vervolgens is zij een (of meer) messen gaan halen en terug gegaan en heeft zij hem meerdere malen gestoken.
In beide scenario's lag [slachtoffer] te slapen en werd hij in zijn slaap overvallen (zijn bril lag op het nachtkastje en het slachtoffer was zeer slechtziend).
Ten aanzien van het eerste scenario overweegt de rechtbank het navolgende. In dit scenario is verdachte midden in de nacht, terwijl [slachtoffer] lag te slapen, gewapend met meerdere wapens doelbewust naar [slachtoffer] toegelopen om hem eerst een klap om zijn hoofd te geven en vervolgens meerdere malen te steken. Deze elementen van de uiterlijke verschijningsvorm dragen de conclusie dat verdachte voorafgaande aan het slaan, maar ook toen zij meermalen met een mes op het slachtoffer instak, tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden op wat zij aan het doen was en zich daar rekenschap van te geven.
In het tweede scenario is verdachte midden in de nacht, terwijl [slachtoffer] lag te slapen, gewapend met een slagvoorwerp naar [slachtoffer] toe gelopen en heeft hem een of meer klappen tegen zijn hoofd gegeven. Vervolgens heeft verdachte de slaapkamer verlaten om één (of meer) mes(sen) te halen en is zij, daarmee gewapend, naar [slachtoffer] teruggekeerd. Vervolgens heeft ze [slachtoffer] meerdere malen gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze feiten en omstandigheden dat er meerdere momenten zijn geweest waarop verdachte voldoende tijd gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Zij heeft voldoende tijd gehad om zich te beraden voordat zij de kamer binnenging en toen ze de kamer verliet om één (of meer) mes(sen) te halen, maar ook toen zij weer terug was in de slaapkamer en daarmee [slachtoffer] daadwerkelijk meerdere keren heeft gestoken.
In beide scenario's is de rechtbank aldus reeds op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat er sprake is van voorbedachte raad. De rechtbank heeft zich beraden over de vraag of er sprake is van contra-indicaties die na weging in de weg zouden staan aan het trekken van deze conclusie. Verdachte heeft het feit volledig ontkend, zodat in ieder geval uit haar verklaring geen contra-indicaties zijn te putten die een ander zicht kunnen geven op de gang van zaken op de plaats van het delict. Ook overigens zijn dergelijke contra-indicaties niet aannemelijk geworden."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Tegen de achtergrond van het voorafgaande heeft het Hof zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in het bijzonder in aanmerking dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed gedurende het tijdsbestek dat zij gewapend met meerdere wapens doelbewust naar [slachtoffer] is gelopen, dan wel gedurende het tijdsbestek dat zij gewapend met een slagvoorwerp naar [slachtoffer] is gelopen om hem een of meer klappen op zijn hoofd te geven waarna zij vervolgens een mes heeft gehaald en weer terug is gelopen naar [slachtoffer], terwijl het Hof niets heeft vastgesteld omtrent het tijdsverloop dat met die handelingen gemoeid is geweest.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 januari 2015.