Uitspraak
wonende te [woonplaats],
[woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
10 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam. Het geschil betreft beroepsaansprakelijkheid van een advocaat en de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de kantonrechter te Haarlem en een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van [eiser] geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat er onvoldoende belang is bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] op nihil zijn begroot.