Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
‘‘Uw handelswijze tijdens het verloop van de procedure tussen Motokov/Cycletrade roept serieuze vraagtekens op (…) Hieronder volgt een opsomming van een aantal relevante feiten uit de onderzochte bescheiden:
Eerste kort geding en beslagen: Nu de belangen van cliënte zeer groot waren is het zeer opmerkelijk te noemen dat u weinig stootkracht en slagvaardigheid toonde met betrekking tot het door cliënte verzochte kort geding. Daarnaast is het niet in belang van cliënte geweest om het kort geding “aan te houden”. Er is hier een kostenpost ontstaan die niet noodzakelijk was. Zoals u wellicht weet is bij het intrekken van een kort geding geen griffierecht verschuldig (…)
Gedurende het hele traject heeft cliënte zelf contact met u moeten zoeken om op de hoogte te blijven van de voortgang van de procedure (…)
Door uw passieve optreden bent u keer op keer in tijdnood gekomen (…)
Deze tijdnood heeft u gebruikt om cliënte keer op keer op cruciale punten tot betaling te dwingen (…)
‘‘(…) Met betrekking tot de declaraties blijkt uit de overgelegde stukken dat verweerder regelmatig gespecificeerde nota’s aan klaagster heeft toegezonden. Uit de contante slotbetaling ten kantore van verweerder blijkt dat partijen over (de omvang van) de verschuldigdheid van klaagster jegens verweerder overeenstemming hebben bereikt. Behalve ten aanzien van het griffierecht inzake het kort geding, is aan het hof dan ook niet gebleken dat aan verweerder ter zake de financiële afwikkeling van de zaken tussen hem en klaagster een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Dit klachtonderdeel faalt.’’
‘‘Middels deze brief geef ik u aan dat Cycletrade zijn rechten op nakoming van de uit uw wanprestatie voorkomende verplichtingen voorbehoudt. Cycletrade doet overeenkomstig art. 3:317 BW een beroep op stuiting voor zover dit noodzakelijk is. Het gaat in deze om de door u veroorzaakte schade welke is voortgevloeid uit uw (niet) handelen in de procedure Cycletrade/Motokov alsmede de vordering op basis van wanprestatie (slechte dienstverlening) in onderling verband met de hoogte van uw declaraties. (…)’’
‘‘Middels dit schrijven ontbind ik voor zover noodzakelijk en vereist buitengerechtelijk de overeenkomst van opdracht zoals verleend door Cycletrade waarvan ondergetekende inmiddels, zoals u genoegzaam bekend is, recht- en belanghebbende in is geworden.
3.Beoordeling
incidentele grief Ivan [geïntimeerde] behelst dat vorderingen die niet voor overdracht vatbaar zijn, of die niet tot de boedel van Cycle Trade behoorden, niet in de cessie begrepen kunnen worden geacht. Volgens [geïntimeerde] vallen daaronder vorderingen uit hoofde van onrechtmatig handelen jegens anderen dan Cycle Trade, of vorderingen die betrekking hebben op de omvang of de redelijkheid van het (door [geïntimeerde] in rekening gebracht) honorarium.
grief II in principaal appelbetoogt [appellant] dat de kantonrechter enerzijds wel overweegt dat het door [geïntimeerde] onwaarheden verkondigen (hof: over het aanhangig maken van een kort geding) een tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst met Cycle Trade oplevert, maar anderzijds niet het juridisch gevolg daaraan verbindt de gevorderde verklaring voor recht toe te wijzen.
Grief IIIbetoogt in de kern hetzelfde waarbij wordt gesteld dat [geïntimeerde] geen onverwijlde actie heeft ondernomen om het kort geding aanhangig te maken.