In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 april 2014, met nummer 13/00281. Dit hoger beroep was ingesteld door de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Oost-Nederland, die betrekking had op de opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2006 aan de belanghebbende, een besloten vennootschap aangeduid als [X] B.V. De Hoge Raad heeft de zaak op 10 april 2015 behandeld onder nummer 14/02894.
De Hoge Raad heeft het middel van de Staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd vastgesteld dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, waarbij rekening is gehouden met de samenhang met een andere zaak (nummer 14/02893). De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 980. Het arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met een griffierecht van € 493 voor de Staatssecretaris van Financiën.