ECLI:NL:HR:2015:91

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
13/06121
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag inzake voorbedachte raad bij brandstichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor brandstichting met voorbedachte raad, waarbij hij benzine door de brievenbus van een woning had gegoten en deze in brand had gestoken. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest en oordeelt dat het Hof zijn oordeel over de voorbedachte raad ontoereikend heeft gemotiveerd. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte voldoende gelegenheid had gehad om na te denken over zijn handelen, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze motivering niet volstaat. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de tenlastelegging en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij de vaststelling van voorbedachte raad, waarbij de omstandigheden van het geval en de mogelijkheid tot beraad een cruciale rol spelen.

Uitspraak

20 januari 2015
Strafkamer
nr. 13/06121
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 juli 2013, nummer 22/000080-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.A. Groenendijk, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde de zaak in zoverre opnieuw te berechten en af te doen, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 3, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is door het Hof, voor zover hier van belang, onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 08 mei 2011 te Dordrecht ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, brand heeft gesticht, achter de voordeur van de woning (aan de [a-straat 1]) waar die personen zich (slapend, respectievelijk in een slaapkamer) bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2011 van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid met nummer PL1810 2011041608-70. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1763-1765):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 11 mei 2011 spraken wij met de getuige [betrokkene 3], wonende [a-straat 1] te Dordrecht.
Hij verklaarde ons dat:
Hij op 7 mei 2011 op bezoek was geweest bij een vriend. Omstreeks 00.30 uur die nacht is hij op de fiets naar huis gegaan. Toen hij omstreeks 01.30 uur aankwam bij zijn huis aan [a-straat 1] is hij via de achterdeur de woning binnengegaan. Hij verklaarde dat hij rechtstreeks naar zijn slaapkamer op de eerste verdieping is gegaan. Hierna is hij op zijn bed gaan liggen. Na tien of twintig minuten is hij weer opgestaan omdat hij niet kon slapen en beneden in huis wat water wilde gaan drinken.
[betrokkene 3] verklaarde dat hij twee stappen uit bed had gedaan en beneden, bij de voordeur glasgerinkel hoorde en daarna het geluid van iets vloeibaars. Ongeveer tien seconden hierna zag hij via het trapgat in de hal vlammen.
Hij is vervolgens naar de slaapkamer van zijn ouders gegaan en heeft zijn ouders wakker geroepen. Deze slaapkamer bevindt zich aan de achterkant van de woning. Hierop is hij naar zijn eigen slaapkamer gelopen en heeft hij met zijn gsm naar 112 gebeld.
Hij verklaarde dat er veel rook de kamer in kwam, dat hij niets meer kon zien door de rook. Hij heeft een handdoek voor zijn gezicht gedaan en is op de grond gaan liggen. Vervolgens bemerkte hij dat zijn ouders zich niet meer in de woning bevonden en dat hij hen buiten aan de voorzijde hoorde roepen. Hij wilde de woning ontvluchten middels het raam in zijn slaapkamer, maar dit lukte niet omdat hij het raam niet open kreeg.
6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 mei 2011 van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid, nummer PL1810 2011041608-8. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 570-571):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 8 mei 2011 kregen wij een melding van een binnenbrand in een pand gelegen op de [a-straat 1]. Wij hoorden dat er nog drie personen in dit pand aanwezig waren. Toen wij aankwamen zag ik, verbalisant [verbalisant 1], dat er aan de voorzijde van eerder genoemd adres een hevige uitslaande brand woedde. Ik zag dat er een mannelijk persoon voor de deur op de grond lag en ik hoorde dat deze om hulp riep. Ik zag dat deze man gewond was. Ik hoorde gegil en gebonk op de eerste verdieping van een persoon in nood.
Aangezien de uitslaande brand zo hevig was konden wij, verbalisanten, niet naar binnen. Verbalisant [verbalisant 2] rende intussen naar de achterzijde van de woning. Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb de mannelijke persoon die voor de deur van de brandende woning lag naar achteren gesleept. Ik zag dat verbalisant [verbalisant 2], terug kwam met een vrouwelijk persoon die gewond was en ook zwart zag van de rook. Wij verbalisanten, hebben haar naast haar man gelegd. Ik, verbalisant [verbalisant 1], hoorde dat ze om hun zoon riepen die nog in de woning aanwezig was. Ik vroeg de mannelijke persoon zijn naam. Ik hoorde dat deze alleen uit kon brengen dat zijn achternaam was: [betrokkene 1]. Ik hoorde dat hij zei dat zijn zoon van 17 jaar oud in het huis op de eerste verdieping was. Ik zag dat de brandweer met de derde mannelijke persoon van 17 naar buiten kwam.
(...)
9. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 augustus 2011 van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid, met nummer 2011041608 en documentcode 10824.1000.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 167L-167U):
als de op 16 juni 2011 afgelegde verklaring van de verdachte:
Op 16 juni 2011 werd verdachte [verdachte] gehoord. Het verhoor werd audiovisueel vastgelegd. Op verzoek van officier van justitie mr. W.B.J. ten Have werd genoemd verhoor door mij, verbalisant, opnieuw bekeken en beluisterd. Vervolgens werd het verloop en de inhoud van het verhoor door mij vastgelegd in vraag- en antwoordvorm.
- Ik heb die woning in brand gestoken.
Ik wil wel aan je vragen, je hebt het wel zelf gedaan of neem je het voor iemand anders op?
- Nee ik heb het zelf gedaan. …. …. Toen liep ik naar die woning en heb die in brand gestoken.
En welke woning bedoel je, het adres, voor de duidelijkheid.
- Die van [betrokkene 3], [a-straat 1] of zo, in Dordrecht.
Vertel eens iets over die tas.
- Er zat een gieter in, benzine. Ik heb de klep opengemaakt en ik heb benzine erin gegoten en een krant erin gepropt en aangestoken.
Wat was het voor benzine?
- 95 euro plus, die kwam van mijn scooter.
Hoe nam je de benzine mee?
- Die zat gewoon in een groene gieter en dan in de tas.
Waar is die gieter gebleven?
- Die heb ik ergens weggegooid, langs de snelweg ergens.
Waar gebruik jij een gieter voor?
- Die heb ik gekocht, speciaal daarvoor gekocht.
Toen ben je naar de voorkant van die woning gegaan. Jij hebt het over een klep, wat bedoel je daarmee?
- De brievenbus, die zit daar (tekent op de getoonde tekening) op de voordeur.
Hoe heb je dat precies gedaan?
- Ik liep naar de deur en ik heb de klep opengemaakt, de gieter erin, ik pakte de krant en ik heb die met een aansteker aangestoken.
Hoeveel benzine heb je daar dan naar binnen gegoten?
- Ik had er een beetje in gedaan.
Maar wat zie je dan gebeuren?
- Een beetje brand gezien en toen rende ik snel weg."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"De verdachte is vanuit Rotterdam naar de [a-straat 1] te Dordrecht gegaan. Vervolgens heeft hij benzine door de brievenbus van die woning gegoten, waarna hij de benzine met een krant heeft aangestoken. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte in ieder geval nadat hij de benzine door de brievenbus had gegoten en voordat hij de benzine aanstak, een moment gehad waarop bezinning op zijn handelen mogelijk was, zodat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld."
3.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
3.4.
Het Hof heeft zijn oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld met betrekking tot mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed gedurende het tijdsbestek waarin hij de benzine door de brievenbus heeft gegoten en deze benzine met een krant heeft aangestoken.
3.5.
Het middel slaagt.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 januari 2015.