Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
7 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 september 2013, nummer 20/000887-13. De verdachte, geboren in 1980, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De verdediging werd gevoerd door mr. S.F.W. ’t Hullenaar en mr. C.H.W. Janssen, beiden advocaat te Arnhem. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.
In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf is verminderd tot drie jaren en tien maanden, terwijl het beroep voor het overige is verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 7 april 2015 en is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche.