ECLI:NL:HR:2015:896

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
13/02983
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep door verdachte en Advocaat-Generaal in Antilliaanse zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door een verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure die zijn oorsprong vond in een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gedateerd 28 november 2012. De verdachte, gevestigd in Sint Maarten, heeft geen tijdig cassatiemiddel ingediend, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep.

De Advocaat-Generaal bij het Hof, P.C. Vegter, heeft eveneens een schriftuur ingediend, maar deze is pas na afloop van de wettelijke termijn bij de Hoge Raad ontvangen. Hierdoor werd ook de Advocaat-Generaal niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de niet-naleving van de termijn zoals voorgeschreven in artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering, zowel voor de verdachte als voor de Advocaat-Generaal, leidde tot niet-ontvankelijkheid in het beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van cassatiemiddelen en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen in het strafrecht. De beslissing werd genomen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

7 april 2015
Strafkamer
nr. S 13/02983 A
AJ/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 28 november 2012, nummer H 007/11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd in Sint Maarten.

1.Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Middelen van cassatie zijn namens de verdachte niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft een schriftuur ingediend, die echter eerst na afloop van de bij de wet gestelde termijn bij de griffie van de Hoge Raad is ingekomen.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie in het beroep.

2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde beroep

Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof ingestelde beroep

Nu de Advocaat-Generaal bij het Hof niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat deze in het beroep niet kan worden ontvangen.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart zowel de verdachte als de Advocaat-Generaal bij het Hof niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 april 2015.