In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 10 december 2014. De Rechtbank had het verzet van belanghebbende tegen de weigering van de heffingsambtenaar van de gemeente Maasgouw om een besluit te nemen op het bezwaarschrift inzake legeskosten ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde in zijn verzetschrift dat hij het verschuldigde griffierecht niet kon betalen, maar de Rechtbank oordeelde dat dit verzoek niet voor het eerst in de verzetsprocedure kon worden gedaan.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank op het verzet vernietigd, verwijzend naar eerdere richtlijnen die zijn vastgesteld in een arrest van 20 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:354). De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand kon blijven en dat het verzet opnieuw behandeld diende te worden met inachtneming van de richtlijnen uit het eerdere arrest. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het beroep in cassatie gegrond is verklaard, de uitspraak van de Rechtbank is vernietigd, en het geding is teruggeworpen naar de Rechtbank Limburg voor verdere behandeling en beslissing op het verzet, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad.