ECLI:NL:HR:2015:830

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
14/05011
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing gemeente Venlo

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2015 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de afvalstoffenheffing en de rioolheffing van de gemeente Venlo voor het jaar 2010. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig is ingediend, aangezien het beroepschrift pas op 5 oktober 2014 ter griffie van het Hof is ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 2 oktober 2014 eindigde. Dit betekent dat het beroepschrift niet binnen de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn van zes weken is ingediend.

De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd, maar de door belanghebbende aangevoerde argumenten waren niet voldoende om aan te tonen dat het beroepschrift tijdig was verzonden. De Hoge Raad concludeert dat de belanghebbende niet in verzuim is geweest en dat er geen redenen zijn om het beroep in cassatie ontvankelijk te verklaren.

De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2015.

Uitspraak

3 april 2015
Nr. 14/05011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 29 oktober 2014, nr. 13/00824, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslagen in de afvalstoffenheffing en de rioolheffing van de gemeente Venlo.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Blijkens een door de griffier van het Hof op het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van het Hof gestelde aantekening is een afschrift van dat proces‑verbaal aangetekend aan partijen verzonden op 21 augustus 2014.
Blijkens een door de griffier van het Hof op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 5 oktober 2014 ter griffie van het Hof binnengekomen. De griffier van het Hof heeft het beroepschrift in cassatie op 6 oktober 2014 doorgezonden naar de Hoge Raad.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 2 oktober 2014.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 29 januari 2015 in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd, dan wel mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Met hetgeen belanghebbende in zijn faxbrief van 20 februari 2015 aanvoert, is niet aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Het aangevoerde vormt voorts geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2015.