Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Houten,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
3 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een verzoekster tegen ONVZ Ziektekostenverzekering N.V. De zaak betreft een geschil over de niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Hoge Raad verwijst naar een eerdere beschikking van 12 december 2014, waarin was bevolen dat de procedure zou worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RO). De advocaat van de verzoekster heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit komt doordat de verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en heeft de verzoekster in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van ONVZ op nihil zijn begroot.