ECLI:NL:HR:2015:824

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
14/04972
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk wegens ontbreken gronden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008, alsook een boetebeschikking en een beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Gerechtshof dateert van 26 augustus 2014 en heeft het nummer 13/01062.

De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk is. Het beroepschrift voldeed niet aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 7 oktober 2014 per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen. Belanghebbende heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Aangezien herstel van het verzuim niet heeft plaatsgevonden, heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 Awb, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2015.

Uitspraak

3 april 2015
Nr. 14/04972
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 26 augustus 2014, nr. 13/01062, betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2008 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, alsmede de daarbij gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3:151, lid 4, Wet IB 2001, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
Bij aangetekende brief van 7 oktober 2014, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, heeft de griffier van de Hoge Raad belanghebbende in de gelegenheid gesteld dat verzuim te herstellen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Nu herstel van het verzuim niet heeft plaatsgevonden, zal de Hoge Raad met toepassing van het bepaalde in artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2015.