In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 5 september 2013 een beroep gegrond verklaarde voor wat betreft de vergrijpboete, maar de navorderingsaanslag en de herziening van het verlies handhaafde. De belanghebbende had voor het jaar 2008 een primitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd gekregen, berekend naar nihil. Na een boekenonderzoek door de Belastingdienst werd een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.965, en werd een vergrijpboete van € 2.727 opgelegd wegens grove schuld. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende de vereiste aangifte niet had gedaan, wat leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. In hoger beroep werd de vraag of de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vereiste aangifte niet was gedaan, opnieuw aan de orde gesteld. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de uitspraak van de rechtbank onjuist was en dat de schatting van de Inspecteur redelijk was. De vergrijpboete werd door het Hof bevestigd, waarbij het Hof oordeelde dat de opgelegde boete van € 2.379 passend en geboden was. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.