ECLI:NL:HR:2015:813

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
14/03866
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 juni 2014. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2001 en 2002. Belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage, die de aanslagen had bevestigd.

Belanghebbende heeft in cassatie drie middelen voorgesteld, waartegen de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. Na beoordeling van de middelen heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren C. Schaap en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2015.

Uitspraak

3 april 2015
Nr. 14/03866
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 25 juni 2014, nrs. BK‑12/00099 en BK-12/00100, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te ’s‑Gravenhage (nrs. AWB 09/310 en AWB 09/315) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2001 en 2002 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij drie middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2015.