Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
31 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 1 juli 2013 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1962, heeft beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. De advocaat van de verdachte, mr. J. Kuijper, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden, met uitzondering van het vierde middel. Dit middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelt dat dit middel gegrond is, wat leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
In de slotsom oordeelt de Hoge Raad dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf wordt verminderd tot vijftien maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep wordt voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2015 door de Hoge Raad der Nederlanden.