ECLI:NL:HR:2015:767

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
15/00331
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beklag van de Vereniging Veterans MC Netherlands tegen het niet vervolgen van een voormalig minister

In deze zaak heeft de Vereniging Veterans MC Netherlands op 1 mei 2014 aangifte gedaan van smaad en laster tegen de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie. De hoofdofficier van justitie heeft op 18 juni 2014 laten weten geen strafvervolging in te stellen. Hierop heeft de klaagster op 14 juli 2014 beklag gedaan bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat zich onbevoegd verklaarde en de zaak verwees naar de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof en het klaagschrift in behandeling genomen. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft in zijn schriftelijk verslag geadviseerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beklag.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat ingevolge artikel 119 van de Grondwet en artikel 76 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO) (gewezen) ministers en staatssecretarissen wegens ambtsmisdrijven in eerste en hoogste ressort terecht voor de Hoge Raad staan. De vervolging van dergelijke misdrijven kan enkel worden bevolen bij Koninklijk Besluit of door de Tweede Kamer. Aangezien de Hoge Raad niet bevoegd is om vervolging te bevelen in deze zaak, is het beklag kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De Hoge Raad heeft besloten dat de oproeping van klaagster achterwege kan blijven, conform artikel 12c van het Wetboek van Strafvordering. De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad is dat de klaagster niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar beklag, wat op 27 maart 2015 openbaar is uitgesproken.

Uitspraak

27 maart 2015
Eerste Kamer
15/00331
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
VERENIGING VETERANS MC NETHERLANDS,
gevestigd te Helmond,
KLAAGSTER.

1.Het beklag

Namens klaagster is op 1 mei 2014 aangifte gedaan van smaad en laster, beweerdelijk jegens haar begaan door de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie. Bij brief van 18 juni 2014 heeft de hoofdofficier van justitie aan klaagster laten weten ter zake van deze aangifte geen strafvervolging te zullen instellen.
Klaagster heeft bij brief van 14 juli 2014 hierover beklag gedaan bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Het hof heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de Hoge Raad.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
Het klaagschrift is eveneens aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het schriftelijk verslag van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beklag.
Klaagster heeft bij brief op dat verslag gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beklag

2.1
Ingevolge art. 119 Grondwet en art. 76 RO staan (gewezen) ministers, staatssecretarissen en leden van de Staten-Generaal wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, in eerste en hoogste ressort terecht voor de Hoge Raad. De opdracht tot vervolging ter zake van die misdrijven kan slechts worden gegeven bij Koninklijk Besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer (art. 119 Grondwet; art. 4 Wet van 22 april 1855, Stb. 33, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de hoofden der Ministeriële Departementen; art. 483 leden 1 en 2 Sv) (vgl. HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0198, NJ 2011/122).
Nu hieruit volgt dat de Hoge Raad niet bevoegd is opdracht te geven tot vervolging van een door een gewezen minister van Veiligheid en Justitie gepleegd ambtsmisdrijf als door klaagster bedoeld, is het beklag kennelijk niet-ontvankelijk.
2.2
Het voorgaande brengt mee dat oproeping van klaagster achterwege kan blijven (vgl. art. 12c Sv).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beklag.
Deze beschikking is gegeven door de raads-heren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
27 maart 2015.