In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de bevoegdheid van de algemene bestuursrechter in geschillen over het BTW-compensatiefonds. De belanghebbende, de Gemeente Krimpen aan den IJssel, had beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op zijn beurt weer was gebaseerd op eerdere uitspraken van de Rechtbank 's-Gravenhage. De zaak draait om de vraag of de brieven van de belastingdienst, waarin de Inspecteur de hoogte van de bijdrage uit het BTW-compensatiefonds vaststelt, als beschikkingen in de zin van de Wet op het BTW-compensatiefonds kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de brieven niet als zodanig kunnen worden beschouwd, omdat zij niet de hoogte van de bijdrage voor de desbetreffende jaren kenbaar maken. Dit betekent dat de rechtszekerheid vereist dat een dergelijke beschikking door de Inspecteur uitdrukkelijk kenbaar moet worden gemaakt. De Hoge Raad vernietigde de eerdere uitspraken van het Hof en de Rechtbank en verwees de zaak terug naar de Rechtbank Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die in cassatie was gegaan tegen de eerdere uitspraken.