In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekering voor het jaar 2008. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 13 maart 2014, was een gevolg van een hoger beroep dat belanghebbende had ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De Rechtbank had in deze zaak de aanslag bevestigd.
Belanghebbende heeft in cassatie een klacht ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klacht beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht geen nadere motivering behoeft, omdat deze niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.