ECLI:NL:HR:2015:742

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
13/04577
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de heffing van rechten voor de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart en het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de heffing van rechten voor de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart. De belanghebbende had op 19 oktober 2011 een aanvraag ingediend bij de gemeente Zeewolde, waarna er rechten van € 43,85 werden geheven. Het bezwaar van de belanghebbende tegen deze heffing werd afgewezen. De Legesverordening 2011 van de gemeente Zeewolde bepaalde dat onder de naam 'leges' rechten werden geheven voor door het gemeentebestuur verstrekte diensten. De Hoge Raad moest beoordelen of de heffing van rechten voor de aanvraag van een identiteitskaart in overeenstemming was met de Gemeentewet en het gelijkheidsbeginsel.

De Hoge Raad oordeelde dat de heffingsambtenaar op basis van de Legesverordening 2011 rechten mocht vorderen voor de aanvraag van een identiteitskaart, en dat de keuze van de wetgever met de invoering van de Reparatiewet binnen zijn beoordelingsmarge viel. De Hoge Raad concludeerde dat het onderscheid in tarieven voor personen onder en boven de veertien jaar niet in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, aangezien dit onderscheid een redelijke grond had in verband met de wijziging van de bijschrijvingsmogelijkheden op het paspoort van ouders.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge, C. Schaap, Th. Groeneveld en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 27 maart 2015.

Uitspraak

27 maart 2015
nr. 13/04577
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 20 augustus 2013, nr. 12/00337, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad (nr. AWB 11/2369) betreffende van belanghebbende geheven rechten ter zake van de aanvraag tot afgifte van een Nederlandse identiteitskaart. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 2 december 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft op 19 oktober 2011 bij de gemeente Zeewolde een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een Nederlandse identiteitskaart. Naar aanleiding daarvan zijn van belanghebbende bij schriftelijke kennisgeving in de vorm van een kassabon rechten geheven ten bedrage van € 43,85.
2.1.2.
Belanghebbendes bezwaar tegen de heffing van deze rechten is afgewezen.
2.1.3.
De Legesverordening 2011 van de gemeente Zeewolde luidde tot 1 november 2011 voor zover hier van belang als volgt:
“Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.”
2.1.4.
In de Tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2011 is onder meer bepaald:
“Hoofdstuk 2. Reisdocumenten
1.2.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag
(…)
1.2.1.6 Tot het verstrekken van een Nederlandse identiteitskaart (NIK);
het maximum tarief conform artikel 6 van het Besluit paspoortgelden
1.2.1.7 Tot het verstrekken van een Nederlandse identiteitskaart (NIK) tegen het jeugdtarief;
het maximum tarief conform artikel 6 van het Besluit paspoortgelden.”
2.1.5.
In het arrest van 9 september 2011, nr. 10/04967, ECLI:NL:HR:2011:BQ4105, BNB 2011/257 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het in behandeling nemen van de aanvraag van een identiteitskaart geen dienst is in de zin van artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet.
2.1.6.
Bij Wet van 13 oktober 2011, houdende regeling van een grondslag voor de heffing van rechten voor de Nederlandse identiteitskaart, Stb. 2011, 440 (hierna: de Reparatiewet) is een wettelijke grondslag gecreëerd voor de heffing van rechten door gemeenten voor het verrichten van handelingen ten behoeve van de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart. Op grond van artikel 1 van de Reparatiewet kunnen voor het verrichten van handelingen ten behoeve van de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart rechten worden geheven. Die rechten worden aangemerkt als gemeentelijke belastingen. De artikelen 229b en 229c van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing verklaard. De Reparatiewet werd van kracht op 15 oktober 2011 en werkt terug tot en met 22 september 2011.
2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar gelet op artikel 1 in verbinding met artikel 2, lid 1, van de Reparatiewet op basis van de Legesverordening 2011 van belanghebbende rechten mocht vorderen ter zake van de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart. De keuze die de wetgever met de invoering van de Reparatiewet heeft gemaakt, valt binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge. Voorts kan niet worden gezegd dat die keuze van elke redelijke grond is ontbloot, aldus het Hof.
2.3.
De tegen dit oordeel gerichte klachten falen op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 13/06195 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
2.4.1.
Met betrekking tot de verschillende tarieven die de gemeentelijke wetgever heeft voorgeschreven voor personen die nog geen veertien jaar oud zijn en personen van veertien jaar en ouder heeft het Hof overwogen dat de door belanghebbende met elkaar vergeleken gevallen niet gelijk zijn, reeds omdat in het Besluit paspoortgelden voor een identiteitskaart ten behoeve van een persoon die nog geen veertien jaar oud is, een ander maximumtarief is voorgeschreven dan voor een identiteitskaart ten behoeve van een persoon van veertien jaar of ouder. Naar het oordeel van het Hof valt dit onderscheid binnen de ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever en kan niet worden gezegd dat dit onderscheid van redelijke grond is ontbloot, aangezien het onderscheid in tarief verband houdt met het vervallen van de mogelijkheid van bijschrijving van kinderen op het paspoort van de ouder.
2.4.2.
De tegen dit oordeel gerichte klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge, C. Schaap, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2015.