ECLI:NL:HR:1996:AA2013

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 mei 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31167
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de winstbepaling bij overdracht van een onderneming en de keuze van het belastingjaar

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 maart 1995. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 405.910,-- had, waarvan ƒ 359.219,-- belast was naar het tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende een appartementencomplex exploiteerde en winst uit onderneming genoot. Hij verkocht dit complex op 22 december 1989, met de eigendomsoverdracht op 7 mei 1990. De centrale vraag in deze procedure is of het Hof terecht heeft geoordeeld dat het resultaat van de overdracht als winst van het jaar 1990 in aanmerking moet worden genomen. Belanghebbende betoogt dat hij de keuze had om dit resultaat in het jaar 1989 te verantwoorden, het jaar waarin de verkoopovereenkomst werd gesloten.

De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende, nadat de aanslag voor 1989 was vastgesteld, niet meer terug kon komen op zijn keuze om het resultaat in 1990 in aanmerking te nemen. Het middel van cassatie kan daarom niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep. Dit arrest is op 1 mei 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde en Bellaart, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 maart 1995 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 405.910,--, waarvan een bedrag van ƒ 359.219,-- belast naar het tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende exploiteerde een appartementencomplex te Z. Als zodanig genoot hij winst uit onderneming in de zin van artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Bij schriftelijke overeenkomst, gesloten op 22 december 1989, heeft belanghebbende dit appartementencomplex verkocht. De eigendomsoverdracht vond plaats op 7 mei 1990.
3.2. Het middel stelt aan de orde de vraag of het Hof terecht heeft geoordeeld dat het bij de overdracht van de onderneming behaalde resultaat als winst van het onderhavige jaar (1990) in aanmerking dient te worden genomen. Het middel betoogt dat 's Hofs oordeel miskent dat belanghebbende - die voormeld resultaat in aanmerking wenste te nemen in het jaar (1989) waarin de obligatoire overeenkomst tot overdracht werd gesloten, voor welk jaar hij in verband hiermee accoord ging met het opleggen van een navorderingsaanslag - de keuze had dat resultaat tot uitdrukking te brengen in dat jaar in plaats van in 1990, het jaar waarin de overdracht plaatsvond. Nu belanghebbende nadat de aanslag voor het jaar 1989 was vastgesteld wenste terug te komen op zijn keuze dit resultaat in het jaar 1990 in aanmerking te nemen, bestond niet meer de mogelijkheid het resultaat in 1989 tot uitdrukking te brengen. Het middel kan mitsdien niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 1 mei 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde en Bellaart, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.