In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Stichting [X] tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 februari 2014. Het Gerechtshof had eerder een uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank Noord-Nederland, die betrekking had op een belastingbeschikking afgegeven aan de belanghebbende, Stichting [X]. De zaak betreft een geschil over de toepassing van artikel 5b, lid 5, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in de tekst van 2012.
De belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad stelde vast dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de voorgestelde middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand heeft gelaten.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan de belanghebbende worden opgelegd. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de eerdere beslissingen in deze belastingzaak.