In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft de verordening rioolbelasting 2006 van de gemeente Nijmegen en de vraag of de dotatie aan een 'schommelfonds' voor vervangingsinvesteringen in hetzelfde jaar in strijd is met de comptabiliteitsvoorschriften die voor de gemeente gelden. De Hoge Raad heeft eerder in een arrest van 6 januari 2012, nr. 10/03697, de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Het Gerechtshof heeft de uitspraak van de Rechtbank te Arnhem bevestigd, waarop het College cassatie heeft ingesteld. In de procedure zijn verschillende stukken ingediend, waaronder een verweerschrift van de belanghebbende en conclusies van repliek en dupliek van het College en de belanghebbende. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en heeft geoordeeld dat het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest van dezelfde datum, nummer 13/04173.
De Hoge Raad heeft vervolgens de uitspraak van het Gerechtshof en de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2015.