In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, gewezen op 10 april 2014, met nummers 13/00383 en 13/00384. Dit hoger beroep volgde op eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland, die betrekking hadden op de aan [X] B.V. opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2007 en 2008. De belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, die door de Hoge Raad zijn beoordeeld.
De Hoge Raad heeft de middelen van [X] B.V. niet gegrond verklaard. Volgens de Hoge Raad konden de voorgestelde middelen niet tot cassatie leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet door een van de partijen hoeven te worden vergoed. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.
Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2015 door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.