In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de etikettering van een splitsbaar pand dat door een ondernemer werd gehuurd voordat het werd aangekocht. De benedenverdieping van het pand werd al gebruikt binnen de onderneming, terwijl de bovenverdieping leegstond en later aan derden werd verhuurd. De centrale vraag in deze procedure was of de bovenverdieping verplicht tot het privévermogen van de ondernemer behoorde, en hoe de bewijslast in deze context verdeeld moest worden.
De Hoge Raad heeft op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 14/02143. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Gerechtshof niet in stand kon blijven, op basis van de gronden die eerder zijn vermeld in een arrest met nummer 14/02141. Dit leidde tot de beslissing dat er een verwijzing moest plaatsvinden voor een onderzoek in volle omvang. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
In de beslissing verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.