ECLI:NL:HR:2015:52

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
13/04515
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 12 maart 2013 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte. De verdachte, geboren in 1988, heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat, mr. W.H. Jebbink. In de schriftuur die aan het arrest is gehecht, is een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Het middel van de verdachte betrof de klacht dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet bevoegd was om kennis te nemen van de zaak, maar dat het Gerechtshof Amsterdam dat had moeten zijn. Echter, uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de verdediging deze bevoegdheidskwestie niet heeft aangevoerd. Hierdoor kon de Hoge Raad niet vaststellen dat de verdachte enig in rechte te respecteren belang had bij het cassatieberoep.

Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Dit arrest is gewezen op 13 januari 2015 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

13 januari 2015
Strafkamer
nr. S 13/04515
NA/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 12 maart 2013, nummer 21/003563-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het middel behelst de - zoals uit de inhoud van de conclusie van de Advocaat-Generaal blijkt: tevergeefs voorgestelde - klacht dat niet het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden als nevenzittingsplaats van het Gerechtshof Amsterdam, maar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden rechtstreeks bevoegd was om kennis te nemen van de strafzaak tegen de verdachte.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar door de verdediging niet aangevoerd dat het Hof niet bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat uit hetgeen in de cassatieschriftuur is aangevoerd niet kan blijken van enig in rechte te respecteren belang van de verdachte bij het onderhavige cassatieberoep, kan de verdachte - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - niet worden ontvangen in dit beroep.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 januari 2015.