Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
3 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 26 februari 2013, met nummer 22/001950-06. De verdachte, geboren in 1959, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat mr. A. Sennef, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De schriftuur van het cassatieberoep is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de advocaat van de verdachte, mr. R.J. van Eenennaam, schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen.
De uitspraak is gedaan op 3 maart 2015 door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.