Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
13 januari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 23 april 2013. De verdachte, geboren in 1967, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat mr. W.J.W. van Eijk. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de eerste en tweede middelen niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen. Echter, het derde middel, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, wat leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis. De geldboete wordt verminderd naar € 9.500,-, subsidiair 82 dagen hechtenis, terwijl het beroep voor het overige wordt verworpen. Dit arrest is gewezen op 13 januari 2015 en uitgesproken ter openbare terechtzitting.