ECLI:NL:HR:2015:48

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
13/04582
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over moord met voorbedachte raad en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1986, was beschuldigd van moord op een slachtoffer in Lelystad op 30 oktober 2010. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte raad had gehandeld, waarbij het Hof betekenis toekende aan de gewelddadige voorgeschiedenis tussen de verdachte en het slachtoffer. De verdachte had eerder gedreigd het slachtoffer van het leven te beroven en had zich gedurende enige tijd kunnen beraden op zijn daad. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en oordeelde dat het Hof zijn oordeel toereikend had gemotiveerd. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar verlaagde de gevangenisstraf van veertien jaren naar dertien jaren en tien maanden. De zaak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige bewijsvoering bij de vaststelling van voorbedachte raad in moordzaken.

Uitspraak

13 januari 2015
Strafkamer
nr. 13/04582
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 12 september 2013, nummer 24/001462-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 30 oktober 2010 in de gemeente Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] met kracht
- met een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd gestoken
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 1 november 2010 is overleden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"2. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 1 november 2010 (pagina's 82 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 1]:
[slachtoffer] en ik zijn neven van elkaar. Ik ken hem al mijn hele leven. Ik ken [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) nu zo'n anderhalf jaar. Het is een Antilliaanse jongen. Ik zie [verdachte] regelmatig.
Ik weet dat [slachtoffer] ruzie had met Antillianen. Ik weet dat [slachtoffer] een keer door een groep Antillianen in elkaar was geslagen. [slachtoffer] had ruzie met de Antillianen uit de Waterwijk. [slachtoffer] wilde wraak nemen omdat hij toen hij een keer alleen was in elkaar werd getrapt. Vraag: Je zegt dat hij door een groepje Antillianen in elkaar was geslagen. Maar wie waren dat? Ze staan altijd in de Waterwijk. [verdachte] was ook bij het groepje dat [slachtoffer] in elkaar had geslagen. Vraag: Wie gaan er veel met [verdachte] om? Die jongens die elke dag in de Waterwijk staan. Ze heten [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]). Ik was er een keer bij dat [betrokkene 3] en [slachtoffer] ruzie hadden met elkaar. Dat was een paar dagen nadat [slachtoffer] in elkaar was geslagen door een paar Antillianen. Ik hoorde dat [slachtoffer] tegen mij zei dat hij geld moest betalen en dat hij niet meer in de Classic mocht komen. Ik hoorde dat [betrokkene 3] onder andere zei dat [slachtoffer] hem had verraden. [betrokkene 3] zei dat hij voor niks was aangehouden en dat dat [slachtoffer] zijn schuld was. Vraag: Hoeveel geld moest [slachtoffer] dan betalen? Dat weet ik niet. [slachtoffer] was niet eens in staat en hij zei dat hij niet zou betalen omdat hij helemaal geen naam had genoemd. Het zou gaan om een wapen. Ik hoorde [betrokkene 3] zeggen: "Hij weet wat hij heeft gedaan, je weet wie ik ben". Ik zag dat [slachtoffer] zijn oog dik was. Ik zag meer wondjes in zijn gezicht. Ik zag dat hij een bloedkorstje op zijn lip had en hij had een dik oog. Verder wat bultjes op zijn voorhoofd. Dat was echt van klappen. Dat was niet van gewoon vallen. Ze gingen hem trappen en ze hadden flink toegeslagen bij [slachtoffer].
Twee weken geleden in het weekend was [verdachte] in elkaar geslagen. [verdachte] had niks gezien maar hij dacht dat het van mijn familie afkwam. Dat was in de wc van de Mystic waar [verdachte] op de grond werd gegooid en geschopt en geslagen werd. Ik heb dat de volgende dag gehoord. [verdachte] kwam bij mij thuis. Ik zag dat zijn gezicht verbouwd was. Ik zag een dik oog. Zijn oog was half dicht aan de buitenkant. Hij zei dat ze hem veel keren hadden getrapt op zijn hoofd toen hij op de grond was gevallen. Hij had niet gezien wie dat had gedaan, maar hij dacht dus dat het van mijn familie afkwam. Ik vroeg aan hem wat er was gebeurd. Hij vroeg niet aan mij wie dat gedaan had. Ik hoorde wel dat hij zei: "Het komt goed. Wacht maar." Vraag: Waarom dacht hij dat het van mijn (het hof begrijpt "jouw") familie kwam? Dat komt omdat hij al een tijdje problemen had met [slachtoffer]. Voor [verdachte] zijn gevoel was het wraak van [slachtoffer].
Afgelopen vrijdag ging ik met [verdachte] naar de Mystic. Dit is een discotheek. Er zou een Antilliaanse band spelen. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren daar ook binnen. [slachtoffer] was er ook. Hij was alleen. [slachtoffer] en [verdachte] hebben niet met elkaar gesproken. Ik vroeg nog aan [slachtoffer] wat hij op een Antilliaans feest alleen deed. [slachtoffer] zei tegen mij dat er wel veel Antilliaanse vijanden van hem waren in de Mystic. Hij zei tegen mij: "Er zijn veel vijanden van mij hier. Ik heb het gevoel dat er vandaag wat gaat gebeuren."
De Mystic ging om 05:00 uur dicht. [verdachte] was met mij samen. We zijn richting de Classic gelopen. Ik was met [verdachte] in de Classic. Ik zag [betrokkene 3] en [betrokkene 2] ook nog voor de deur staan. Ik ben [slachtoffer] daar weer tegen gekomen. Ik zag hem buiten bij de Classic staan toen [verdachte] en ik daar aankwamen. [verdachte] en ik waren binnen bij de Classic. Na een half uurtje ging [verdachte] even naar buiten. Vraag: Waarom ging [verdachte] even weg? Hij zei: "Wacht effe hier, wacht effe hier. Ik ga wat halen." Ongeveer vijf of tien minuten ging ik naar buiten. [verdachte] was er nog niet. Ik zag [slachtoffer] buiten nog steeds staan. Hij was aan het kletsen met [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Ik bleef op [verdachte] wachten. Ik was met hem gekomen dus ik wilde ook samen met hem naar huis. Ik ben bij [slachtoffer], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] gaan staan. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren samen aan het praten en ik stond met [slachtoffer] te kletsen. Het was helemaal rustig.
Ineens zag ik dat [slachtoffer] een klap op zijn achterhoofd kreeg. Ik zag namelijk dat een schim van achteren bij [slachtoffer] tevoorschijn kwam. Ik zag dat [slachtoffer] vervolgens vol op zijn hoofd werd geslagen. Het was gewoon met de vuist. Ik zag dat hij die klap bovenop zijn hoofd kreeg. [slachtoffer] stond op dat moment met de rug naar die schim toe. Hij werd van achteren aangevallen. Ik zag dat [slachtoffer] zich omdraaide naar die persoon toe. Toen [slachtoffer] zijn gezicht richtte naar waar die aanval vandaan was gekomen zag ik dat die persoon nog een klap gaf recht in het gezicht van [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] vervolgens met zijn gezicht naar beneden vol op de grond viel. Ik zag dat [slachtoffer] ging shaken op de grond. Ik zag dat [verdachte] vervolgens wegrende. Hij rende in de richting van de Cool Cat. Daar pakte de dader een fiets.
Terwijl ik [slachtoffer] probeerde te helpen kwamen een half Nederlands/Marokkaanse jongen (het hof begrijpt: getuige [getuige 1]) en een Nederlandse jongen (het hof begrijpt: getuige [getuige 2]) mij helpen. [slachtoffer] lag te shaken en toen ik hem op zijn rug draaide zag ik dat zijn gezicht helemaal onder het bloed zat. Zijn lip was helemaal open en dik. Ik zag dat zijn tong naar buiten hing alsof die was dubbel geklapt. Ik zag bloed op zijn haren bovenop zijn hoofd. Ik zei dat [slachtoffer] met mij moest praten. Na een minuutje hoorde ik dat hij kreunde en weer een beetje bij kwam. Ik zag dat er heleboel bloed uit zijn mond kwam. Ik zag dat er ook een plas bloed op straat kwam. Ik heb de ambulance besteld. Toen de ambulance kwam ben ik meegereden naar het ziekenhuis.
(...)
4. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden d.d. 2 februari 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik stond met [slachtoffer] te praten toen [slachtoffer] een klap boven op zijn hoofd kreeg. [slachtoffer] nam twee stappen, draaide zich om en kreeg nog een klap. Na die klap viel hij neer.
U vraagt mij wie de klappen aan [slachtoffer] gaf. Ik denk dat het [verdachte] is geweest. Ik weet het wel zeker. Ik zag [verdachte] wegrennen. Ik had het helemaal niet verwacht. Ik was geschokt door de situatie. Het ging niet alleen om een goede vriend, het ging ook om mijn neefje. Ik zag mijn neefje en hij zat onder het bloed.
U vraagt mij of [verdachte] een reden had dit te doen. [verdachte] en [slachtoffer] hadden ruzie. Ik had niet gedacht dat het zo ver zou gaan. Ik wist dat [verdachte] en [slachtoffer] ruzie hadden en dat ze hadden gevochten. Het ging om een pistool. De politie zocht iemand met een pistool. [slachtoffer] zou iemand hebben verraden, iemand zou daardoor zijn opgepakt.
(...)
5. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 november 2010 (pagina's 550 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 4]:
Het weekend dat [verdachte] met mijn broer [slachtoffer] heeft gevochten in de Mystic is [verdachte] bij mij geweest. Hij stond namelijk bij mij in de achtertuin en bonkte op de ramen. Ik opende de deur naar de achtertuin. Dat was op 23 oktober 2010 om 05:30 uur. Hij zei tegen mij dat hij [slachtoffer] zou gaan schieten. Ik hoorde dat [verdachte] riep: "Bel de begrafenisondernemer maar voor je broer. Zeg maar tegen je broer dat hij dood is".
6. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 31 november 2010 (pagina's 529 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 5]:
Ik ken [slachtoffer] al sinds ik een baby was. Ik ben altijd bezorgd om [slachtoffer]. Ik ben bezorgd vanwege de problemen die hij heeft. [slachtoffer] had het al weken over [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) waar hij ruzie mee had. Het begon dat de politie hem had aangehouden in de Classic. De politie nam [slachtoffer] toen mee. In de jas van [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) had de politie een vuurwapen aangetroffen. [slachtoffer] werd vrijgelaten. Hij is de donderdag na zijn vrijlating bedreigd door [verdachte] en de zaterdag daarop heeft [slachtoffer] voor het eerst klappen gehad. [slachtoffer] vertelde me dat. Vraag: Wie hebben hem toen klappen gegeven? [verdachte] en een paar Antillianen. Hij was aan het vechten met [verdachte] maar anderen vielen hem toen ook van achteren aan. Dat was de eerste keer.
Een week of twee weken na die zaterdag was de tweede keer. Het was op een zaterdag bij een dancefeest. Die tweede keer was ik met [slachtoffer]. [slachtoffer] was toen even naar buiten gegaan, daar was een grote vechtpartij. [slachtoffer] is toen weggegaan om het gevecht te ontwijken. Even later diezelfde nacht belde [slachtoffer] mij op. Hij vertelde toen dat ze hem weer in elkaar hadden geslagen. Hij zei tegen me dat het [verdachte] en zijn drie maatjes waren. Het waren steeds dezelfde jongens die hem in elkaar sloegen. Toen ik bij hem aankwam zei hij dat ze hem dood wilden maken. Ik zag dat er bloed kwam uit [slachtoffer] zijn oog. Hij was bang. Hij zei dat hij ze beter dood kon schieten want anders zouden ze hem dood maken.
Twee weken geleden heeft [slachtoffer] gevochten met [verdachte]. Dit was op een zaterdag in de Mystic. Ik heb dat later gehoord van [slachtoffer]. [slachtoffer] vertelde dat hij in de Mystic [verdachte] was tegengekomen met zijn vriendjes. [slachtoffer] vertelde dat hij eindelijk die [verdachte] terug had gepakt. [slachtoffer] vertelde dat hij [verdachte] twee kopstoten had gegeven en een paar klappen.
7. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 november 2010 (pagina's 352 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 6]:
Ik ben in de nacht van vrijdag 29 oktober op zaterdag 30 oktober 2010 uit geweest. Ik kwam in de Classic [verdachte] tegen. Ik ken [verdachte] persoonlijk. Als ik hem zie dan praten wij normaal met elkaar. Ik zag hem steeds naar buiten lopen en weer naar binnen lopen. In het begin toen we in de Classic waren was [verdachte] nog vrolijk. Er gebeurde iets waardoor hij boos werd. Ik hoorde dat [verdachte] iemand wilde slaan.
8. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 30 november 2010 (pagina's 380 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 7]:
We gingen op vrijdag 29 oktober 2010 naar de Classic. Ik zat in de hoek en [verdachte] kwam vlak bij mij zitten. Ik hoorde hem wat zeggen. Ik hoorde hem zeggen: "He swa mensen zoeken problemen." Ik vroeg aan hem: "Met wie heb je problemen dan". Hij liep meteen weg. Volgens mij ging hij naar buiten.
9. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 november 2010 (pagina's 172 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [getuige 2]:
Ik denk dat ik in de nacht van vrijdag 29 op zaterdag 30 oktober 2010 om 23.00 uur in de stad was. Ik was met [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1]) in de Classic. De sfeer was rustig, het was ook niet druk. Toen het ging sluiten liepen we buiten naar onze fietsen. Toen we buiten kwamen zijn we omgelopen en zijn met die meiden begonnen te praten. Ik zag verder allemaal negers en 1 kleine met kort kroeshaar. Die zag ik later op [slachtoffer] aflopen. Die meiden stonden onder de overkapping samen met die kale neger. Daarvoor, niet onder de overkapping, op ongeveer drie meter stond een grote jongen, die keek alleen maar. Ter hoogte van La Mar stonden twee negers. Later bleken dit [slachtoffer] en de neger te zijn die [slachtoffer] ook geholpen heeft (het hof begrijpt: getuige [betrokkene 1]). Ik had [slachtoffer] nog niet gezien. Ik stond min of meer schuin achter die grote neger onder de overkapping. De grote en de kleine neger keken in de richting van [slachtoffer]. Ik keek daar ook naar. Ik had vrij zicht. Er was voldoende licht. Ik zag [slachtoffer] verderop pas staan toen die kleine neger ging rennen. Hij stond vier meter van [slachtoffer] vandaan. Hij rende op hem af. [slachtoffer] stond met zijn handen in zijn zak. [slachtoffer] stond met de rug naar hem toe. Hij liep langzaam langs de La Mar. Toen die kleine neger bij [slachtoffer] was sprong hij omhoog. Volgens mij sloeg hij met zijn linkerhand op het hoofd van [slachtoffer]. Het was niet eens een harde tik. Direct daarna zakte [slachtoffer] in elkaar. Ik zag een gat in zijn hoofd. Die neger rende weg. Ik ben gelijk naar [slachtoffer] toegegaan om te helpen.
10. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 november 2010 (pagina's 162 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [getuige 1]:
Ik wilde mijn fiets gaan pakken omdat ik naar huis wilde. Ik hoorde achter mij geluiden. Toen ik die kant op keek zag ik [slachtoffer] en een andere jongen struggelen. Ik zag armen zwaaien. Vervolgens zag ik dat [slachtoffer] op de grond viel. Ik zag dat die andere jongen wegrende. Het leek wel of [slachtoffer] dood was. Ik zag dat een andere jongen met rastaharen bij [slachtoffer] kwam. Die is ook met [slachtoffer] mee naar het ziekenhuis gegaan (het hof begrijpt: [betrokkene 1]).
11. Een proces-verbaal van verhoor bij de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris d.d. 23 april 2013 (bevindt zich in het hofdossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 8]:
U vraagt mij wat [verdachte] mij heeft verteld. [verdachte] was met zijn groep bij de Classic. [verdachte] zei dat hij achter een pilaar stond en vanaf daar kwam hij op [slachtoffer] af. [verdachte] kwam van achter de pilaar vandaan en daarna heeft hij hem gestoken. Hij zei in het Papiaments: "Ik heb hem in zijn hoofd gestoken". Hij heeft vervolgens verteld dat [slachtoffer] trillend op de grond viel en daarna is hij op de fiets gestapt en weggegaan. U vraagt mij wanneer ik dit verhaal hoorde. Volgens mij een dag later. Het was gebeurd in de nacht van vrijdag op zaterdag. [verdachte] is die zaterdag bij mij geweest.
12. Een proces-verbaal van verhoor bij de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris d.d. 14 februari 2013 (bevindt zich in het hofdossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 9]:
Het was de maandag na het overlijden van [slachtoffer]. [betrokkene 8] kwam naar me toe lopen. Ze zei dat ze zaterdag een weedlijntje had gebeld van [verdachte]. Hij kwam de weed die middag afleveren. Ze vroeg aan hem hoe het de avond ervoor was. Ze zei dat [verdachte] had gezegd: "Gezellig, maar ik heb gevochten met [slachtoffer] en ik heb hem gestoken."
(...)
14. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden d.d. 2 februari 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van verdachte:
Ik word [verdachte] genoemd.
[betrokkene 1] (het hof begrijpt getuige [betrokkene 1]) moest die avond naar de Classic. Uiteindelijk zei ik dat ik mee zou gaan. Ik stond buiten. [slachtoffer] stond ook buiten. [slachtoffer] had al vaker ruzie met me gezocht. Ik heb een grote mond, maar dat geeft niemand het recht om "zijn handen op me te leggen". Het klopt dat dit niet de eerste keer was dat [slachtoffer] en ik met elkaar op de vuist gingen. De ruzie tussen [slachtoffer] en mij was al eerder begonnen dan toen dat pistool in beslag werd genomen."
2.2.3.
Het Hof heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"In oktober 2010 vindt er in een uitgaansgelegenheid wederom een confrontatie plaats tussen verdachte en [slachtoffer]. Ditmaal is verdachte degene die het meeste geweld incasseert. Hij houdt er een blauw oog aan over. Datzelfde weekend bonkt verdachte 's ochtends vroeg op de ramen van het huis van de zus van [slachtoffer], roepend: "Bel de begrafenisondernemer voor je broer. Zeg maar tegen je broer dat hij dood is".
In de nacht van vrijdag 29 op zaterdag 30 oktober 2010 zijn verdachte en [slachtoffer] beiden in de uitgaansgelegenheid Mystic. Verdachte is samen met zijn vriend [betrokkene 1], die tevens de neef is van [slachtoffer]. Om 04:30/05:00 uur gaat de Mystic dicht. Daarna gaan zowel [slachtoffer] als ook verdachte en [betrokkene 1] naar de Classic, een andere uitgaansgelegenheid. Getuigen zien dat verdachte die avond telkens naar binnen en buiten loopt, dat hij aangeeft problemen met 'iemand' te hebben en ook dat hij 'iemand' wil slaan. Aan [betrokkene 1] geeft verdachte aan dat hij even weg moet omdat hij iets moet halen. De Classic is op dat moment nog open. [betrokkene 1] ziet verdachte die nacht niet weer in de Classic.
(...)
De verklaringen van [betrokkene 1] worden tevens ondersteund door de verklaring van [betrokkene 8]. Zij is zowel door de politie als door de raadsheer-commissaris gehoord. Bij de raadsheer-commissaris heeft zij verklaard dat verdachte haar de dag na het incident heeft verteld dat hij bij de Classic was met zijn groep en dat verdachte daar achter een pilaar had gestaan. Verder vertelde hij haar dat hij daarna achter de pilaar vandaan was gekomen, op [slachtoffer] was afgegaan en hem vervolgens in zijn hoofd had gestoken. Verder heeft zij bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij bij de politie geen volledige verklaring had afgelegd omdat zij bang is voor haar veiligheid. Het hof beschouwt dit als een aannemelijke verklaring voor het feit dat zij bij de politie - zoals zij zelf zegt - 'stukjes heeft weggelaten'. De verklaring van [betrokkene 8], afgelegd bij de raadsheer-commissaris, wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 9]. Ook zij is gehoord door zowel de politie als de raadsheer-commissaris. Zij heeft telkens verklaard dat [betrokkene 8] haar de dag na het overlijden van [slachtoffer] heeft verteld dat verdachte haar op 30 oktober 2010 had verteld dat hij de avond daarvoor had gevochten met [slachtoffer] en dat hij [slachtoffer] had gestoken.
Gelet op de verklaringen van [betrokkene 1], [getuige 2], [getuige 1], [betrokkene 8] en [betrokkene 9], in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof de verklaring van verdachte, dat het enige geweld dat hij op 30 oktober 2010 op [slachtoffer] heeft uitgeoefend een slag in [slachtoffers] gezicht was, niet geloofwaardig.
(...)
De volgende vraag die het hof dient te beantwoorden is of er sprake is geweest van voorbedachte raad. Bij de beoordeling van die vraag heeft het hof in het bijzonder gelet op de overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van 28 februari 2012 (LJN BR2342, NJ 2012/518).
'Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.'
Het hof gaat uit van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden. Hieruit leidt het hof af dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte het besluit om [slachtoffer] in zijn hoofd te steken heeft genomen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte en [slachtoffer] hadden weliswaar een nog lopend conflict met elkaar dat al enige malen tot een vechtpartij had geleid, maar deze avond en nacht hadden ze elkaar niet opgezocht in de uitgaansgelegenheden en was het rustig gebleven tussen beiden. Ook anderszins is niet gebleken dat verdachte direct voorafgaand aan het fatale incident niet in staat was na te denken over zijn voorgenomen daad en de mogelijke gevolgen daarvan. Verdachte heeft ook voldoende tijd en gelegenheid gehad om daarover na te denken. Getuige [betrokkene 8] heeft verklaard dat verdachte tegen haar verteld heeft dat hij gedurende enige tijd achter een pilaar heeft staan wachten. Dit wordt niet weersproken door getuigenverklaringen; niemand heeft verklaard verdachte te hebben gezien voordat hij van onder de luifel vandaan zijn aanval inzette. In die situatie moet verdachte een steekwapen ter hand hebben genomen. Vervolgens is hij van achteren op [slachtoffer] afgerend, die op dat moment stond te praten met [betrokkene 1], en heeft verdachte [slachtoffer] van achteren zonder dralen en doelgericht in zijn hoofd gestoken. Meteen daarna heeft verdachte zich zo snel mogelijk uit de voeten gemaakt.
Dit handelen van verdachte, in deze situatie, heeft naar zijn uiterlijke verschijningsvorm alle kenmerken van een tevoren beraamde aanslag en wordt door het hof bezien in het licht van de gewelddadige voorgeschiedenis van het slachtoffer met verdachte.
Op grond van voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer]. Het hof verwerpt de verweren."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Het Hof heeft bij zijn oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, blijkens zijn bewijsoverweging betekenis toegekend aan de gewelddadige voorgeschiedenis van recente aard tussen de verdachte en [slachtoffer], in welk verband het Hof onder meer heeft vastgesteld dat de verdachte heeft gedreigd [slachtoffer] van het leven te beroven. Het Hof heeft mede daarom gesproken over een "tevoren beraamde" aanslag.
Voorts heeft het Hof - na onder meer te hebben vastgesteld dat "getuigen zien dat verdachte die avond telkens [bij een uitgaansgelegenheid] naar binnen en buiten loopt, dat hij aangeeft problemen met 'iemand' te hebben" en dat de verdachte aan [betrokkene 1] aangeeft "dat hij even weg moet omdat hij iets moet halen" - blijkens zijn bewijsoverweging bij zijn oordeel betekenis toegekend aan het ontbreken van aanwijzingen voor de mogelijkheid dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling en aan de tijd en gelegenheid die de verdachte heeft gehad om na te denken over zijn voorgenomen daad en de mogelijke gevolgen daarvan toen hij gedurende enige tijd achter een pilaar heeft staan wachten.
Aldus heeft het Hof zijn oordeel dat de verdachte zich in het onderhavige geval gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, ook gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, toereikend gemotiveerd.
Anders dan het middel stelt, zijn de verklaringen van [betrokkene 6], inhoudende dat er iets is gebeurd waardoor de verdachte boos werd (bewijsmiddel 7), en van [getuige 2], inhoudende dat hij de verdachte heeft gezien voordat hij zijn aanval inzette (bewijsmiddel 9), met dat oordeel niet onverenigbaar.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van veertien jaren.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze dertien jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 januari 2015.