ECLI:NL:HR:2015:413

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
14/05955
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing faillissement en toelating tot schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een verzoek tot opheffing van een faillissement en toelating tot een schuldsaneringsregeling, zoals geregeld in artikel 15b van de Faillissementswet. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 20 november 2014 uitspraak deed in de onderliggende zaak. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag van 10 juni 2014 en 3 oktober 2014, die relevant zijn voor het verloop van het geding.

De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a lid 1 van het Reglement op de Rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit kan zijn omdat de verzoeker onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.

Uitspraak

20 februari 2015
Eerste Kamer
14/05955
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/09/465931/FT RK 14/983 van de rechtbank Den Haag van 10 juni 2014 en 3 oktober 2014;
b. het arrest in de zaak 200.157.376/01 van het gerechtshof Den Haag van 20 november 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met toepassing van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
20 februari 2015.