Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
20 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een verzoek tot opheffing van een faillissement en toelating tot een schuldsaneringsregeling, zoals geregeld in artikel 15b van de Faillissementswet. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 20 november 2014 uitspraak deed in de onderliggende zaak. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag van 10 juni 2014 en 3 oktober 2014, die relevant zijn voor het verloop van het geding.
De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a lid 1 van het Reglement op de Rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit kan zijn omdat de verzoeker onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.