ECLI:NL:HR:2015:3862

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
1 februari 2016
Zaaknummer
14/04164
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen afwijzing aanhoudingsverzoek in strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 30 juli 2014 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1981, heeft een beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. Dit verzoek werd gedaan door zijn raadsman, mr. W. Hendrickx, tijdens de terechtzitting op 16 juli 2014. De advocaat-generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van het aanwezigheidsrecht van de verdachte, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De Hoge Raad overweegt dat het recht op aanwezigheid bij de behandeling van de zaak een fundamenteel recht is, maar dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die maken dat het belang van een behoorlijke strafvordering zwaarder weegt dan het belang van de verdachte om aanwezig te zijn. In dit geval heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn afwezigheid en dat het belang van een snelle afdoening van de strafzaak prevaleert. De Hoge Raad concludeert dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek door het Hof gerechtvaardigd was, gezien de herhaalde verzoeken van de verdachte om aanhouding en het gebrek aan medische onderbouwing voor zijn afwezigheid.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen op 27 oktober 2015 door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

27 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/04164
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 30 juli 2014, nummer 21/001188-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 juli 2014 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht. Hij verklaart bepaaldelijk gemachtigd te zijn de verdediging te voeren. Het hof stemt daarmee in.
Met instemming van de advocaat-generaal en de raadsman hervat het hof het onderzoek ter terechtzitting in de stand waarin het zich ter zitting van 15 april 2014 bevond.
De raadsman doet een verzoek om aanhouding van de zaak en motiveert dat zoals opgenomen in zijn pleitnota (gedateerd: 15 april 2014). Ter ondersteuning van het verzoek legt hij stukken over. De pleitnota en de bedoelde stukken zijn aan dit proces-verbaal gehecht en maken daarvan integraal onderdeel uit.
De advocaat-generaal reageert op het aanhoudingsverzoek als volgt:
Dit is de zoveelste keer dat verdachte zegt verhinderd te zijn. In de vandaag overgelegde brief van het ziekenhuis van 15 juli 2014 staat dat verdachte contact op kan nemen met het ziekenhuis indien hij verhinderd is om op de afspraakdatum (16 juli 2014, 10:30 uur) te komen. Welnu, er is vandaag een zitting gepland, verdachte is dus verhinderd om naar de dokter te gaan en had een andere afspraak kunnen en dus moeten maken. Het belang van afdoening van de strafzaak prevaleert nu. Ik verzet mij dus tegen aanhouding.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad. Na hervatting van het onderzoek deelt hij als beslissing van het hof mee:
Deze zaak is al drie keer eerder aangehouden wegens ziekte van verdachte, namelijk op 13 september 2013, 21 januari 2014 en 15 april 2014. Door het tijdsverloop wordt het belang van afdoening van de zaak binnen redelijke termijn steeds klemmender. Verdachte vraagt nu voor de vierde keer aanhouding van zijn zaak omdat hij zijn aanwezigheidsrecht wil verwezenlijken. Bij de stukken die vandaag zijn overgelegd bevindt zich niet een verklaring van een arts, inhoudende dat verdachte, wegens ziekte, niet in staat is vandaag te verschijnen ter zitting. Integendeel: in de brief van het ziekenhuis van 15 juli 2014 staat uitdrukkelijk dat verdachte, indien hij verhinderd is om de in die brief genoemde afspraak van 16 juli 2014 na te komen kan bellen om een nieuwe afspraak te maken. De overgelegde stukken bieden ook overigens onvoldoende basis om daaruit te kunnen afleiden dat redelijkerwijs niet van verdachte gevergd kon worden dat hij vandaag ter zitting zou verschijnen. Bij die stand van zaken moet worden vastgesteld dat verdachte van zij aanwezigheidsrecht gebruik heeft kunnen maken, maar daarvan, om hem moverende redenen, heeft afgezien."
2.2.2.
Voor de procesgang wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat ingeval een verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, de rechter aan dit verzoek voldoet teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder meer in art. 6 EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht van de verdachte. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn.
Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering de voorrang moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet of niet genoegzaam is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 9 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5730, NJ 2002/466.)
2.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld en in aanmerking genomen de uit de stukken blijkende procesgang en hetgeen door de raadsman aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, kunnen de door het Hof genoemde gronden de afwijzing van het verzoek dragen.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 oktober 2015.