Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
18 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een beschikking van het gerechtshof Den Haag van 20 mei 2015. De man, die in 2011 ontheven was van het ouderlijk gezag over zijn zoon, had verzocht om de benoeming van een bijzonder curator voor zijn zoon. Dit verzoek werd door de kinderrechter afgewezen. Tijdens het hoger beroep diende de man een wrakingsverzoek in tegen de behandelend raadsheer-plaatsvervanger, mr. Van Montfoort. Het hof heeft het wrakingsverzoek echter buiten behandeling gelaten omdat het niet was ingediend door een advocaat, en de man niet ter zitting was verschenen.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte het wrakingsverzoek niet in behandeling had genomen. Volgens artikel 39 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een wrakingsverzoek te worden behandeld door een meervoudige kamer waarin de gewraakte rechter geen zitting heeft. De Hoge Raad stelde vast dat de man de gelegenheid had moeten krijgen om het verzuim te herstellen, aangezien het verzoek niet ondertekend was door een advocaat. Dit is in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat recht op een eerlijke behandeling waarborgt.
De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijke rechtsgang en de noodzaak om partijen de kans te geven om verzuimen te herstellen in procedures die hen aangaan.