Uitspraak
wonende te [woonplaats], thans verblijvende te Rotterdam,
in het arrondissement Rotterdam,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
18 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan over een cassatieberoep dat was ingesteld door een betrokkene die in Rotterdam verblijft. De betrokkene had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2015, waarin een voorlopige machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) was verleend. De advocaat van de betrokkene, mr. G.E.M. Later, heeft het cassatierekest ingediend, maar de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend.
De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a lid 1 van het Reglement op de rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en de beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens (voorzitter), A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak.