In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, die betrekking had op navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2003, 2004 en 2005. Deze navorderingsaanslagen waren opgelegd in verband met niet aangegeven inkomsten uit hennepteelt. De Inspecteur had de navorderingsaanslagen na bezwaar verminderd, maar de Rechtbank Gelderland had de opgelegde boeten verder gematigd. Het Hof oordeelde dat de boeten, die aanvankelijk waren vastgesteld op 50 procent, verder moesten worden verminderd tot 10 procent, met een extra vermindering van 20 procent vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof de uitspraak van de Rechtbank had bevestigd op een onjuiste grondslag, omdat de boeten niet correct waren berekend. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof en de Rechtbank vernietigd en de boeten verminderd tot respectievelijk € 1012 (2003), € 2518 (2004) en € 239 (2005). Tevens zijn de Staatssecretaris van Financiën en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.