ECLI:NL:GHARL:2015:639

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
13/01184 tot en met 13/01186
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en boetes wegens handel in hennep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de opgelegde boeten heeft beoordeeld. Belanghebbende, die betrokken was bij de kweek en verkoop van hennep, heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen voor de jaren 2003, 2004 en 2005, die zijn opgelegd op basis van een strafrechtelijk financieel onderzoek. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen en de heffingsrentebeschikkingen ongegrond verklaard, maar de boeten gegrond verklaard en verminderd. Belanghebbende is in hoger beroep gegaan, waarbij hij stelt dat de berekeningen van de inspecteur onjuist zijn en dat de opgelegde boeten niet passend zijn.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de feiten en de standpunten van beide partijen in overweging genomen. Het Hof oordeelt dat het vaststaat dat belanghebbende inkomen heeft genoten uit de handel in hennep, wat hij niet heeft aangegeven in zijn aangiften. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de navorderingsaanslagen zijn gebaseerd op een redelijke schatting van de inkomsten. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de opgelegde boeten passend zijn, maar vermindert deze tot 10% van de nagevorderde belasting, rekening houdend met de financiële omstandigheden van belanghebbende en de overschrijding van de redelijke termijn.

De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Het Hof concludeert dat de inspecteur zijn verplichtingen is nagekomen en dat de boeten en navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 27 januari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/01184, 13/01185 en 13/01186
uitspraakdatum: 27 januari 2015
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 10 oktober 2013, nummers AWB 13/1379, 13/1380 en 13/1381, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen voor de jaren 2003, 2004 en 2005 opgelegd. Daarbij zijn bij beschikking boeten opgelegd en is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en de beschikkingen. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrentebeschikkingen verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft de beroepen inzake de navorderingsaanslagen en de heffingsrentebeschikkingen ongegrond verklaard, de beroepen inzake de boeten gegrond verklaard en de boeten verminderd.
1.4.
Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 20 november 2013 ter griffie ingekomen.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2014 te Arnhem. Namens belanghebbende is daar verschenen mr. [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B], bijgestaan door [C]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij arrest van 2 november 2007 is belanghebbende door (de strafkamer van) het gerechtshof Arnhem veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de kweek en verkoop van hennep in de periode 1 januari 2002 tot en met 9 mei 2005.
2.2.
Ter bepaling van de omvang van het door belanghebbende wederrechtelijk verkregen voordeel is een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld. Van de bevindingen van dit onderzoek is met dagtekening 21 augustus 2007 een rapport opgemaakt. Hierbij is, op basis van de opbrengstnormen uit het rapport BOOM van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van april 2005, het totaal aan door belanghebbende wederrechtelijk verkregen voordeel becijferd op € 189.000 (afgerond).
2.3.
Op 1 juli 2008 heeft de Inspecteur van de officier van justitie toestemming gekregen om inzage te krijgen in de voor de belastingheffing relevante gegevens uit het strafdossier. Vervolgens zijn aan belanghebbende de in geding zijnde navorderingsaanslagen opgelegd. Daarbij zijn de in het rapport van het strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: het rapport) becijferde inkomsten van belanghebbende voor bedragen van respectievelijk € 53.230, € 118.105 en € 22.206 aan de jaren 2003, 2004 en 2005 toegerekend.
2.4.
In het rapport zijn acht hennepkwekerijen genoemd waarbij belanghebbende was betrokken. De volgende hennepkwekerijen waren (ook) in 2005 actief. Het rapport becijfert de opbrengst in 2015 op € 66.618 als volgt:
Ontmanteling Adres Aangetroffen Opbrengst
plantage hennepplanten (planten x aantal oogsten x gram x prijs)
10-5-2005 [a-straat] 20, [Z] 250 250 x 1 x 30,5 x 2,60 = € 19.825
10-5-2005 [b-straat] 6, [Z] 290 290 x 1 x 28,2 x 2,60 = € 21.263
Maart 2005 [c-straat] 19, [Z] 300 250 x 1 x 28,2 x 2,60 = € 18.330
10-5-2005 [d-straat] 47, [L] 370 6 x 750 stekjes x 1,60 = € 7.200
Van deze opbrengst is een derde gedeelte, ofwel € 22.206, aan belanghebbende toegerekend.
2.5.
Bij uitspraak van 21 juni 2010 heeft de rechtbank Almelo, naar aanleiding van de door de officier van justitie ingestelde ontnemingsvordering, het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van de handel in en verkoop van hennep vastgesteld op € 79.032 en belanghebbende de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
2.6.
Naar aanleiding van de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen zijn deze aanslagen bij uitspraken op bezwaar van 4 maart 2011 verminderd met respectievelijk € 2.585, € 9.045 en € 2.021 omdat bij de Inspecteur de indruk is ontstaan dat de rapporteur van de ontnemingsrapportage zich verschreven heeft.
2.7.
Belanghebbende heeft ter zitting van de strafkamer van het Hof aangegeven dat hij met de kwekerijen een omzet heeft gegenereerd van € 35.000. Het gerechtshof Arnhem (strafkamer) heeft bij uitspraak van 11 juli 2012 het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 25.000 (zijnde € 35.000 omzet minus € 10.000 kosten). Daarbij heeft de strafkamer van het Hof overwogen dat weliswaar voor een nader onderzoek voldoende aanleiding is, maar dat vanwege het grote tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en dit nader onderzoek, van een nader onderzoek wordt afgezien en aansluiting wordt gezocht bij de verklaring van belanghebbende ter zitting.
2.8.
In beroep tegen de uitspraken op bezwaar heeft rechtbank Arnhem bij uitspraak van 25 oktober 2012 geoordeeld dat de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden. Deze rechtbank heeft daarom de uitspraken op bezwaar vernietigd en de zaak teruggewezen naar de Inspecteur om alsnog een hoorgesprek te voeren en opnieuw te beslissen op de bezwaren.
2.9.
Op 12 december 2012 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden, waarvan de Inspecteur op 13 december 2012 een hoorverslag aan belanghebbende heeft toegezonden. In de brief bij dit hoorverslag stelt de Inspecteur belanghebbende in kennis van zijn voornemen om de inkomsten uit werk en woning over 2003, 2004 en 2005 te verminderen tot respectievelijk € 58.679, € 123.262 en € 24.639, doordat een lagere (gemiddelde) verkoopprijs per stekje en een lagere verkoopprijs van wiet in aanmerking is genomen. Voorts heeft de Inspecteur aangekondigd om de boeten vanwege de lange termijn van afdoening met 20% te matigen tot 30%.
2.10.
Met dagtekening 25 januari 2013 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan overeenkomstig de brief van 13 december 2013.
2.11.
De Inspecteur heeft het volgende overzicht overgelegd van het door belanghebbende aangegeven verzamelinkomen, de gecorrigeerde bedragen en de verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV):
Jaar Aangegeven Bedrag correctie inkomsten Te betalen IB/PVV (excl. vergrijpboete)
verzamel- hennepteelt
inkomenBij navordering Na bezwaar aanslag navordering na bezwaar
2003 € 10.444 € 53.230 € 48.235 0 € 22.843 € 20.246
2004 € 16.647 € 118.105 € 106.615 Neg. € 1.050 € 56.339 € 50.365
2005 € 4.709 € 22.206 € 19.930 0 € 5.739 € 4.785

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende juist is vastgesteld.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Vaststaat dat belanghebbende in de onderhavige jaren inkomen heeft genoten uit de handel in en verkoop van hennep. Voorts staat vast dat hij dit inkomen niet heeft vermeld in zijn aangiften voor de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende met de in het rapport genoemde plantages omzet heeft behaald Belanghebbende stelt dat de berekening van de Inspecteur onjuist is vanwege misoogsten, nooit behaalde oogsten en dergelijke en verschrijvingen in het rapport. Voor de jaren 2003 en 2004 geldt dat zelfs als op grond van deze gestelde feilen slechts 50% van de door de Inspecteur berekende omzet is behaald, de werkelijk verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk hoger is dan uit de ingediende aangiften IB/PVV 2003 en 2004 voortvloeit. Voor het jaar 2005 heeft de Inspecteur met de door hem overgelegde gegevens aannemelijk gemaakt dat tot en met maart en mei 2005 plantages in bedrijf zijn geweest waarmee belanghebbende omzet behaalde en dat de aan belanghebbende toe te rekenen omzet aan de hand van de aangetroffen planten in ieder geval berekend kan worden op € 16.000. Rekening houdend met een gecombineerde heffingskorting van € 4.276 resteert nog steeds een aanzienlijk bedrag aan werkelijk verschuldigde belasting van € 3.135 dat belanghebbende niet heeft aangegeven. Het Hof acht door de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangiften wist of zich ervan bewust moest zijn geweest dat door het niet aangeven van de omzet uit de handel in en verkoop van hennep zowel absoluut als relatief aanzienlijke bedragen aan verschuldigde belasting niet zouden worden geheven. Belanghebbende heeft dan ook niet de vereiste aangiften gedaan. Dat brengt mee dat het hoger beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn (artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen onjuist zijn. Dit oordeel is in hoger beroep niet bestreden.
4.2.
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur evenwel niet van zijn verplichting om door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De belastingaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting.
4.3.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep zijn betoog dat de schatting van de Inspecteur niet redelijk is, nu deze afwijkt van de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals dat is vastgesteld door (de strafkamer van) het gerechtshof Arnhem. Deze omstandigheid brengt evenwel niet mee dat de schatting van de Inspecteur onredelijk is. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen rechtsregel de Inspecteur ertoe dwingt in dit kader aan te sluiten bij het oordeel van de rechter in de ontnemingsprocedure (vergelijk HR 27 april 2012, nr. 11/02847, ECLI:NL:HR:2012:BW4122), alleen al omdat het in dat kader niet erom gaat of sprake is van een redelijke schatting.
4.4.
Voorts stelt belanghebbende dat het rapport is uitgegaan van oogsten die er nooit zijn geweest en daarmee van inkomsten die nooit zijn genoten. Belanghebbende heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd en deze daarom ook niet aannemelijk gemaakt.
4.5.
Tegen de oordelen van de Rechtbank over de boeten heeft belanghebbende in hoger beroep geen zelfstandige grieven aangevoerd.
4.6.
De Rechtbank heeft de opgelegde boeten van 50% van de nagevorderde belasting passend en geboden geacht, ook gelet op de omstandigheid dat de verschuldigde belasting is berekend met omkering van de bewijslast. Vervolgens heeft de Rechtbank ingestemd met een vermindering van de boeten tot 30% van de nagevorderde belasting in verband met een overschrijding van de redelijke termijn. Ten slotte heeft de Rechtbank de aldus verminderde boeten verder verminderd tot 5% van de nagevorderde belasting in verband met de financiële omstandigheden van belanghebbende. De Rechtbank heeft dusdoende ten onrechte niet aangegeven welke boete passend zou zijn geoordeeld indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (Hoge Raad 22 april 2005, nr. 37.984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
4.7.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het aan de (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende is te wijten dat de (primitieve) aanslag tot een te laag bedrag was vastgesteld. Dit oordeel is in hoger beroep niet bestreden. Het Hof onderschrijft dit oordeel. Voorts is van belang dat de navorderingsaanslag schattenderwijs is berekend met toepassing van de omkering van de bewijslast. Ook de financiële omstandigheden van belanghebbende zijn van belang. Alles afwegende acht het Hof een boete van 10% van de nagevorderde belasting passend en geboden.
4.8.
In verband met de overschrijding van de redelijke termijn is een vermindering met 20% tot 8% van de nagevorderde belasting op zijn plaats. Omdat de Rechtbank de boete op een lager bedrag heeft vastgesteld en de Inspecteur geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank ook op dit punt met verbetering van de gronden bevestigen.
4.9.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
4.10.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, R.F.C. Spek en R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 27 januari 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 29 januari 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EHDen Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.