In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de onroerendezaakbelastingen voor de jaren 2012 en 2013 met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank Rotterdam, die eerder beslissingen had genomen over de beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere uitspraken van het Gerechtshof en de Rechtbank in stand blijven.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet door een van de partijen hoeven te worden vergoed. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters.