5.1.De rechtbank heeft in haar uitspraak op het beroep inzake de beschikking en de aanslag voor het jaar 2012 het volgende – voor zover in hoger beroep van belang – overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de heffingsambtenaar als verweerder:
"4. De beroepsgrond dat het verweerschrift en het door verweerder in het geding gebrachte taxatierapport als tardief buiten beschouwing moeten worden gelaten, treft geen doel. Eiser is, met aanhouding van de zaak, voldoende in de gelegenheid gesteld op deze stukken te reageren en heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Er kan dan ook niet worden gezegd dat hij in zijn processuele belangen is geschaad.
5. De beroepsgrond dat de door verweerder ingeschakelde taxateur niet onafhankelijk is, faalt.
De enkele verwevenheid (gezagsverhouding) tussen de taxateur en de gemachtigde van verweerder is onvoldoende om te twijfelen aan de deskundigheid en objectiviteit van de taxateur (vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 juli 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0729, en Gerechtshof Amsterdam 12 april 2012, [E]CLI:NL:GHAMS:2012:BW3726). De rechtbank acht aannemelijk dat de taxateur beschikt over specifieke kennis en kunde. 6. De beroepsgrond dat verweerder de na bezwaar vastgestelde waarde niet aannemelijk heeft gemaakt, slaagt.
Het door verweerder overgelegde taxatierapport is gebaseerd op een inpandige en uitwendige opname, in bijzijn van eiser, van de onroerende zaak op 22 april 2013. De taxateur is uitgegaan van een perceeloppervlakte van 370 m² en een bruto inhoud, bepaald aan de hand van NEN 2580-normen, van de woning circa 447 m³, exclusief de inpandige garage met een inhoud van circa 54 m³, de inpandige berging van circa 22 m³ en de in het souterrain gelegen hal van circa 36 m³. Optelling van deze elementen leidt tot een totale inhoud van 559 m³.
In zijn brief van 9 september 2013 stelt verweerder daarentegen dat de totale inhoud van de woning 530 m³ bedraagt, waar eiser een inhoud van 536,28 m³ zou verdedigen. Deze inhoud is bepaald aan de hand van buitenwerkse maten en de originele bouwtekeningen.
De als bijlage bij het rapport van verweerder gevoegde inhoudsberekening vermeldt de volgende maten:
- niveau -1: 122,2128 m³ -/- 9,639 m³ = 112,57 m³ (bestaande uit hal 36,47 m³, berging 22,14 m³ en garage 54 m³)
- begane grond: 166,05 m³ + 9,855 m³ = 175,905 m³
- eerste verdieping: 166,05 m³ -/- schuin gedeelte 15 m³ = 151,05 m³
- zolder: 120 m³.
Optelling van deze inhouden leidt evenmin tot de door verweerder verdedigde totale inhoud van 530 m³, maar tot (afgerond) 560 m³. Verweerder heeft dan ook niet
aannemelijk gemaakt dat de totale inhoud 530 m³ bedraagt. Dit doet afbreuk aan het door hem in het geding gebrachte taxatierapport.
Indien de door verweerder kennelijk bepaalde inhoud van 530 m³ al juist zou kunnen worden bevonden dan valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet in te zien op welke wijze bij de waardebepaling voldoende rekening zou zijn gehouden met de ten opzichte van de vergelijkingsobjecten [C], [D] en [E] afwijkende inhoud.
Verweerder heeft de door hem verdedigde waarde (€ 422.500,-) reeds daarom niet aannemelijk gemaakt.
7. De door eiser bepleite waarde kan evenmin als juist worden aanvaard.
Eiser hanteert blijkens het door hem in geding gebrachte taxatierapport een perceeloppervlakte, eveneens gebaseerd op de originele bouwtekeningen, van:
- opgave volgens Kadaster (inclusief water): 370 m²
- opgave volgens Dulling (exclusief water): 353 m²
- minus oppervlakte water: 17 m²
- minus toegangsweg: 45 m²
- in totaal 308 m².
Hij hanteert een woonoppervlakte van in totaal 190,72 m².
De inhoud heeft eiser uiteindelijk - zie de ‘Herziene bijlage 1h’ - op 536,28 m³ berekend. Daarvan heeft 411 m³ betrekking op de woning, 92 m³ op de garage/berging en 33 m³ op de hal.
In het taxatierapport van eiser is vermeld: “
Er is een recht van overpad gevestigd ten behoeve van huisnummers 1 t/m 15 over en weer. In de perceelsgrootte is dit overpad van ongeveer 45 m² verwerkt, tevens is ongeveer 17 m² van het perceel in het water gelegen.” Met het recht van overpad is kennelijk rekening gehouden door op de perceeloppervlakte van 370 m² het als toegangsweg aangeduide deel van 45 m² in mindering te brengen. Dit is echter ten onrechte gebeurd. Het betreft immers een recht van overpad ‘over en weer’. wat betekent dat zowel ten laste als ten gunste van de onroerende zaak een dergelijk recht is gevestigd en de daaraan toe te kennen waarden elkaar zullen opheffen.
De stelling van eiser, dat de waarde met € 35.000,- dient te worden verminderd, omdat de zonen van de buren al dan niet tegen betaling auto’s van derden reinigen, treft geen doel. Overlast en hinder van buren vindt in het algemeen zijn grondslag in de sfeer van persoonlijke relaties. Slechts als sprake is van overlast waardoor ook potentiële kopers zouden worden beïnvloed, in die zin dat zij op de waardepeildatum voor de onroerende zaak een lagere prijs willen betalen, dient de overlast in de vastgestelde waarde tot uitdrukking te komen (vgl. Gerechtshof Leeuwarden 8 januari 2013, LJN: BY8079). Niet aannemelijk is dat de door eiser ervaren burenoverlast een waardedrukkende rol speelt bij de waarde van de onroerende zaak in het economische verkeer op de onderhavige waardepeildatum.
Dat, zoals eiser stelt, de gemeente weigert tegenover (de zonen van) de buren handhavend op te treden, kan, wat daarvan zij, in deze procedure niet aan de orde komen. De stelling van eiser, dat sprake is van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur en het evenredigheidsbeginsel, stuit daarop af. Overigens biedt de weigering van de gemeente handhavend op te treden een aanwijzing dat de door eiser ervaren overlast van subjectieve aard is. Daarmee kan bij een objectieve waardebepaling op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ geen rekening worden gehouden.
8. Nu de waarde in het geding niet duidelijk is geworden, bepaalt de rechtbank deze, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden en hetgeen door partijen is aangevoerd, in goede justitie, op € 400.000,-.
9. Het beroep is gegrond."