Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
15 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de toepassing van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) en het overgangsrecht zoals vastgelegd in artikel 5:2 lid 2 van de WETS. De Hoge Raad behandelt een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de Bondsrepubliek Duitsland verzocht om de overname van de tenuitvoerlegging van een Duits strafvonnis. De veroordeelde, geboren in 1978, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. P.H.L.M. Souren. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep op 15 december 2015, waarbij het arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.